Beeldhouwwerken in Egypte.
In de beeldhouwkunst waren de oude Egyptenaren zeer bedreven. Hiervan getuigen, onder meer, de tallooze Sphinxen en standbeelden.
Koningen werden in het algemeen voorgesteld in de gedaante van een Sphinx, in de landtaal Neb, d.i. Heer, genaamd. Dit was het zinnebeeld van onbeperkte macht. Doorgaans waren de Sphinxen liggende rammen of leeuwen van 2, 3 en 4 meter lengte en waaronder velen met een menschenhoofd. Zij werden gehouwen uit graniet, porfier of zandsteen, altijd met het voetstuk te zamen uit één blok. In de voorhoven van kleine tempels stonden er meestal 30 tot 40; in die van groote tempels eenige honderden. Bij de dorpen Karnak en Luxor is nog een weg, die tusschen twee rijen, elk van omtrent 800 Sphinxen, heenleidt.
Bijzondere aandacht verdient de reusachtige Sphinx, die nog bij de puinhoopen der oude stad Memphis gezien wordt. Deze is een liggende leeuw met het hoofd van een mensch. Zij staat daar reeds sedert 30 of 35 eeuwen. Het aangezicht ziet naar het Oosten. De geheele hoogte is 20, de lengte van het lichaam ongeveer 50 meter. Over den indruk, dien deze Sphinx op den aanschouwer maakt, kan men oordeelen, als men bedenkt, dat het hoofd een omtrek heeft van bijna 20 meter. Het aangezicht is meer dan 4, en de mond 2.30 M. breed. De neus is 1.70 M., het oor 1.38 M. lang. Het kwam er bij de vervaardiging van een zoo kolossaal monument op aan steeds de juiste proportiën in acht te nemen. Over eene uitgestrektheid van honderden meters is van rondom eene breede en diepe gleuf met steile wanden ingegraven en de binnen die gleuf besloten steenmassa werd de bouwstof voor de Sphinx met haar voetstuk en toebehooren. De leeuw bleef omlaag in uitgehouwen kloof ingesloten; alleen de hals en het menschenhoofd staken daar bovenuit. Vooral deze deelen (hals en kop) schijnen oorspronkelijk bijzonder net te zijn afgewerkt geweest. Nog in de 12e eeuw moet het gelaat een bevallig voorkomen gehad hebben.
Het zand der woestijn overstuift onophoudelijk de diepe groeve, die om de Sphinx heen ligt, en vult haar geheel en al, zoodat slechts hals en kop ter hoogte van 8 meter zichtbaar blijven. Al in de vroegste tijden, onder de Pharaonen, werd dit zand uitgegraven, doch nauwelijks zijn 20 jaren verloopen, of alles keert tot den ouden toestand terug. In onze eeuw werd de leeuwensphinx herhaaldelijk ontbloot, o.a. in 1817, 1843 en 1853. De blootlegging leidde tot zeer verrassende ontdekkingen. Langs eene trap afdalende, vond men tegenover den leeuw en tusschen zijne pooten een tempel en in den muur daarvan een 4 M. hoogen steen, waarop de Sphinx is uitgebeiteld en een opschrift voorkomt, waarin zij heet: ‘de Wachtster van Horus’, d.i. ‘de opgaande zon’. Zoo behoorde dan de Sphinx ook blijkbaar tot de Egyptische afgoden. Ook een aantal onderaardsche gangen en kamers werden in den omtrek van den tempel gevonden. De muren daarvan zijn allen van albast of glad geslepen graniet.
Tusschen de bouwvallen der oude stad Thebe, in de dalvlakte, ziet men nog de twee beroemde Memnonsbeelden, die 15 eeuwen vóór onze tijdrekening en dus 34 eeuwen geleden werden opgericht. Zij stellen voor: koning Amenhotep, gezeten in een armstoel. Deze kunstgewrochten, die als wachters voor een Zonnetempel stonden, zijn 15 meter hoog en men schat hun gewicht op anderhalf millioen kilogram. De breedte der figuur over borst en schouders is ruim 6 M., de voet des konings meer dan 3, een vinger meer dan 1¼ M. lang. Het eene beeld is uit een enkel blok steen gebeiteld; het andere, dat in het jaar 27 v. C. door eene aardbeving omstortte en daarna - omstreeks ten jare 200 na C. - door de Romeinen werd hersteld, bestaat sedert uit 5 stukken. Een ondernemend en ervaren beeldhouwer, voorwaar, die in den ruwen steenklomp zich eene menschengedaante van zoo groote afmeting kon denken en den steen daarin wist te vervormen. De bearbeiding mocht van nabij geschieden, de evenredigheden in gestalten van zulk een omvang konden alleen op een afstand worden waargenomen, en tot die waarneming had de kunstenaar zich gedurig te verwijderen, om, met het geoefend oog van den meester, op al de verhoudingen nauwkeurig te blijven letten.
Volgens de sage deed het gebroken beeld een paar eeuwen lang (tot aan zijne herstelling) bij zonsopgang een vroolijk. bij zonsondergang een klagend geluid van zich hooren. Men vindt er verklaringen op geschreven van Romeinen en zelfs van keizer Nero, die het gehoord hebben en bevestigen. Mogelijk was het verschijnsel toe te schrijven aan eene versplintering van den steen door de beurtelingsche verwarming en afkoeling, of aan de strooming der lucht, die door de reten en scheuren van het beeld heenfloot.