Rust.
‘Na gedanen arbeid is het goed rusten’, dat ondervinden die drie flinke mannen op onze plaat. Van den vroegen morgen zijn zij aan het werk geweest, en nu het middaguur slaat en moeder de vrouw hen een versterkend maal brengt, nu voelen zij eerst dat zij uren zwaren arbeid achter zich hebben; maar wat doet het smakelijke middageten en de kruik bier hen goed! en het praatje met de goedige, hartelijke vrouw niet minder.
Zij zitten op een koel plekje aan den rand van het bosch en kiezen zich de gemakkelijkste houding uit. Nu nog het pijpje aangestoken en onze goede landbouwers zouden met niemand ter wereld willen ruilen. Straks gaan zij weder aan het werk, versterkt door de rust, tevreden met hun lot. Ja, arbeid is een zegen, meer dan een vloek. Gelukkig wie dat begrijpt, zooals deze mannen, die drie leeftijden schijnen te vertegenwoordigen, maar er geen van allen uitzien of zij lust hebben het juk van den arbeid af te schudden.
De man in de volle kracht des levens heeft het van den grijsaard geleerd, en de knaap zal het op zijn beurt van hem leeren, dat eerlijke arbeid den werkman verheft en dat dan eerst rust goed smaakt als zij verworven is door eenige uren onvermoeid werken.