Zij vraagt: la carita, en de jonge edellieden zijn in een gulle stemming en werpen haar zilver toe - in dien tijd kende Italië nog zilver en goud.
De vrouw schijnt een en al dankbaarheid.
‘En mag ik nu den goeden heeren ook een genoegen doen en hun de toekomst voorspellen?’
‘Neen, doe dat niet!’ roept Giacomo uit, die nog het meeste verstand schijnt te hebben overgehouden, ‘waartoe dient dat?’
‘Wel zeker, zeker!’ en prins Scipio reikt haar zijn blanke, welgevormde hand toe. ‘Wat zou de oude heks mij anders
zij gaat bidden voor moeder. (Zie blz. 274.)
kunnen voorspellen dan wat ik al weet?’
De waarzegster neemt de fijne hand tusschen haar verdroogde, knokerige vingers en zich over den palm buigend is zij een oogenblik verzonken in de studie der nog zoo weeke lijnen op de jonge, frissche huid.
Scipio laat haar met een ongeloovig lachje begaan. Giacomo en Michele, wien het leven minder goed vertrouwend heeft gemaakt en misschien ook bijgelooviger, volgen aandachtig elk harer bewegingen. Lorenzo en Annetta maken er gebruik van nog eenige verliefde blikken te wisselen, zonder dat iemand op hen let.
Diepe stilte heerscht voor een oogenblik, dan heft de oude vrouw haar hoofd op, en begint te spreken; dof klinkt haar stem, niets goeds voorspellend, hortend ontvallen de woorden haar verdorde lippen.
‘Een levenslijn zoo recht - zoo zuiver in het begin - alles wat een menschenhart wenschen kan, rijkdom, geest, schoonheid, roem, liefde - dan komt verwarring - zij vertakt zich en verliest zich in allerlei kronkelingen, daalt plotseling totdat....’
‘Nu, wat dan?’
‘O, Signore! vergeef mij, neen! vraag niet meer - 't is al te ijselijk!’
‘Kom! oude Sybille! Denk je dat ik je vrees? Dat ik eenige waarde hecht aan je voorspellingen? Spreek op! Wat wacht mij? Een gewaarschuwd man is reeds half gered.’
‘O neen, Scipio!’ roepen Giacomo en Michele uit, ‘als gij er toch niet aan gelooft, laat haar niet uitspreken! Ga heen, ongelukskraai, kras ergens anders!’
‘Ik wil het weten,’ roept de prins uit, stampvoetend als een ondeugend kind; ‘wat wacht mij, een vroegen dood?’
De heks knikte.
‘Door geweld?’
Weer boog zij het hoofd.
‘Op het veld van eer?’
‘O neen, ik zeg niets meer.’
‘Bij Jupiter! Je zult het zeggen,’ en zijn gelaat, reeds verhit door den wijn, wordt nog rooder, ‘ik verlang het, of -’ En hij licht zijn karwarts op.
‘Nu dan’ - en de oogen der vrouw gloeien nu van angst en misschien ook van haat - ‘Scipio Vignori, het lot heeft u overladen met alle gunsten. Nog meer wacht u, een schoone bruid, hooge eer aan het hof van Florence; het zal u niet baten, gij zult u door dwazen overmoed laten verleiden tot samenzweringen en het einde is -’
‘Nu, wat dan?’
‘De galg.’
Scipio barst in een luid gelach los. Giacomo en Michele schudden ontevreden het hoofd en drinken hun glazen leeg. Nu stak ook Lorenzo zijn hand uit en zeide, Annette lachend aanziende: