Wanneer alles voorbij zou zijn en het bezoek van den vreemdeling geheel tot het verleden behoorde, als een romantische bladzijde in de doffe eentonigheid harer dagen, zou die laatste wals voor altijd in beider herinnering geprent blijven.
De man werd voor Annabel iets meer dan een volmaakt danser; zijn bijzijn, de druk van zijn hand om haar tengere gestalte doortrilde haar, zooals zijn stem haar zuster van vreugde deed beven.
De piano zelfs scheen verheerlijkt; onder de bezielde vingers van het bultje klonk zij niet langer toonloos, de muziek der wals scheen er zoet en teeder uit te klinken met een zweem van treurigheid, die haar tot de uitdrukking maakte van aardsch geluk.
Toen de laatste noten wegstierven, leidde de vreemdeling zijn danseres naar de piano, waar haar zuster zat met onverstandige tranen in de oogen.
‘Ik moet nu gaan,’ zeide hij, niet zonder droefheid in de stem. ‘Ik kan u niet zeggen, wat een genot het voor mij geweest is, hier zoo'n volmaakte danseres en zoo'n volmaakte musicienne aan te treffen. Het spijt me alleen, dat ik geen dansschoenen aanhad, om mijn eigen kunst der uwe meer waardig te maken.’
Miss Annabel keek naar zijn voeten, en deed een uitroep van verbazing; hij had haar geheel doen vergeten, dat hij den heelen avond gespoorde rijlaarzen had gedragen.
De andere zuster sprak verlegen de hoop uit, hem de volgende week weer op haar dansavond te ontmoeten, ofschoon de gedachte, hem te zien tusschen de gewone bezoekers van de les, haar deed griezelen.
‘Ik ben bang, dat er geen volgende week voor mij zal zijn, mevrouw,’ antwoordde hij met zijn zachte, hoffelijke stem, en liet zijn beide toehoorsters verwonderd opzien door de zonderlingheid dezer woorden.
En na hoed en mantel weer te hebben opgenomen, scheen een plotselinge gedachte in hem op te komen; hij haalde een lederen tasch uit een zak van zijn mantel.
‘Ik vergat uw honorarium,’ zeide hij en legde de tasch ongeopend op de piano.
De beide oude dames hadden aan geen belooning gedacht, ofschoon zij in zulk een bitteren geldnood waren, en zij durfden den zak niet openen voordat de gast vertrokken was.
Toen zij het deden, wachtte haar een nieuwe verrassing; de beurs was vol goud, een som bedragende van honderd pond. De zusters staarden naar den stapel die op miss Rose's schoot lag, alsof zij de getuigenis harer zinnen niet vertrouwden. Toen zeide miss Annabel, die de meest practische der twee was, halfluid:
‘Hij heeft zich vergist, wij moeten hem terugroepen.’
Zij opende de deur om het te doen, maar de vreemdeling was reeds lang verdwenen in de duisternis.
Toen miss Annabel in de open deur stond, naar de sneeuw kijkend, hoorde zij een scherp geluid, een schot dat afging, en zij sloot angstig - zij wist niet waarom - de deur.
‘Denk je,’ vroeg zij haar zuster, toen zij in de warme kamer terugkeerde, ‘dat.... natuurlijk - het klinkt zoo gek het te zeggen, maar wij hadden het geld zoo noodig, en hij bracht zoo'n wonderbaren glans met zich mede - denk je dat hij kan zijn...’
‘Een engel des hemels om ons te helpen? Ja, ik kan het gelooven.’
Het gebochelde zusje eindigde den volzin met overtuiging in de stem.
Arme, romaneske vrouwen! die zoo weinig poëzie in haar moeilijk leven hadden gekend!
De man, van wien zij zulke wonderbare dingen geloofden, was in waarheid niets anders dan een arme postwagen-roover, die, met zijn paard onder hem doodgeschoten en zijn pistolen in het zadel achtergelaten, zich van alle kanten ingesloten zag door zijn vervolgers, en de laatste gelegenheid om te dansen, die hij nog ooit hebben zou, had aangegrepen in het kleine vereenigingshuisje van de ‘Vijf Pijpen’.
Terwijl de zusters naar huis sukkelden met lichte harten, vervuld van poëzie, kwamen zij voorbij een kleine groep mannen, verzameld om een gedaante in de sneeuw liggend, badend in zijn bloed, door een wond in de borst, die hij ontvangen had toen hij zijn vervolgers trachtte te ontkomen.
Het was Dansende John, de roover, en toen miss Rose zijn gezicht herkende bij het licht der lantaarns, bijna even wit als de sneeuw, waarop het lag, snelde zij op hem toe, met een kreet van smart en medelijden, en knielde naast hem in de sneeuw om zijn stervend hoofd op haar schoot te laten rusten.
De gewonde opende zijn oogen langzaam en een flauwe glimlach van herkenning gleed over zijn gelaat.
‘Ik vergat - het geld - mijn eigen. U moet het houden,’ zeide hij zwakjes. ‘'t Is eerlijk geld. U moet het houden.’
Het bultje wilde antwoorden, maar de tranen verstikten haar en zij knielde neer, met zijn hoofd steeds op haar schoot, en streek de krullen weg van zijn hoofd, zooals een moeder het haar stervend kind zou doen. De schout en zijn mannen stonden iets verder en wachtten ongeduldig.
De roover sloot zijn oogen opnieuw, maar de glimlach speelde nog steeds om zijn lippen. Plotseling opende hij zijn oogen weer en liet ze van miss Rose's gelaat naar dat van haar zuster, die naast haar was komen staan, glijden.
‘Dank u - beiden, lieve dames,’ zeide hij met zijn stem, die zacht en ridderlijk bleef, ondanks haar zwakte.
En zoo stierf hij!
De dansles werd een week later als gewoonlijk gehouden, en de geschiedenis van Dansenden John en zijn laatste avontuur bezorgde haar vele leerlingen, nieuwe en oude; maar niemand merkte op, dat miss Rose al den tijd schreide, terwijl zij de muziek voor hen speelde, en week op week, terwijl de klasse steeds toenam, viel het niemand ook op, dat een van haar lievelingswalsen nooit meer gespeeld werd.