De Huisvriend. Jaargang 1895
(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
kozakkenzangers. Naar J. Brandt. (Zie blz. 244.)
| |
[pagina 246]
| |
len ons hen niet anders voor dan altijd vechtend en moordend. Toch is het bestaan der Kozakken niet van poëzie ontbloot, een wilde poëzie wel is waar, zooals zij zelf. Nergens echter spreekt zich die poëzie zoo levendig uit als in hun krijgszangen. Wanneer zij door de steppen woest voorthollen, verderf en dood om zich heen verspreidend, dan hebben zij een zanger noodig, die hen prikkelt tot den kamp, die hen de groote daden hunner voorouders in herinnering brengt, die zingt van de verrukking van den strijd, van de bedwelming van het gestorte bloed, van den trots der zegepralen. Die zanger vergezelt hen op hun tochten; hij is te paard gezeten als zij, en al rijdend bespeelt hij zijn instrument, een soort van guitaar, en zingt daarbij liederen vol woeste melodie, maar juist zooals die mannen het noodig hebben, opwindend, bedwelmend, vervuld van kruit en bloed. En als de slag geleverd wordt, dan verheft de zanger steeds luider zijn stem, strakker spant hij de snaren en vuurt de manschappen aan tot dollen overmoed en wilde razernij. Als de Kozakken ten strijde trekken vol doodsverachting, dan hebben zij dit vooral te danken aan het hoogschetterende lied van hun zangers in hun eigenaardig optreden. |
|