De strijd om den Mammon.
Hij begint al vroeg, die verwoede strijd. De strijd door deftige heeren gevoerd aan de groote beurzen van Europa, de strijd, die naar steeds scherper wapens doet omzien, zonder er zich om te bekommeren of zij edel of verraderlijk zijn, een strijd waarbij onze hoogste bezittingen jammerlijk ten onder gaan, waaraan eer, liefde en vriendschap maar al te dikwijls worden opgeofferd.
Op onze plaat zien wij den strijd voeren in het klein; maar de hartstocht, die de groote mannen van de Beurs bezielt, leeft ook hier. Wie weet hoe vroolijk en prettig die beide jongentjes aan het spelen waren, totdat de Mammon, die duivel onzer eeuw, den appel der tweedracht - hier een stuk zilver of misschien maar koper - tusschen hen wierp. Alles is vergeten, het onschuldige spel, de kinderlijke vriendschap. De kwaadaardige demon heeft beide kinderen beet, zooals hij helaas! het grootste gedeelte der menschheid in zijn klauwen vastgrijpt.
Schreeuwend en tierend werpen zij zich op den grond, trekken mekaar's haren uit en in een verwoed gevecht belet de een den ander het vurig verlangde stuk geld te bemachtigen. Wie zal overwinnen? Zullen zij vreedzaam gaan deelen, of gaat, zooals in het leven der groote menschen maar al te vaak gebeurt, een derde strijken met den buit?
Wie weet of het meisje, dat zoo kalm in de verte komt aangewandeld, niet het stuk geld opneemt en zich lachend er mede verwijdert, terwijl onze beide kemphanen met bebloede koppen en gescheurde kleederen haar spijtig naoogen.
Zoo gaat het in de kinderwereld, maar zoo gaat het ook bij ons zoogenaamd wijze, verstandige volwassenen. Zooals de ouders zingen, piepen de jongen, - wordt het geen tijd dit spreekwoord te veranderen in:
‘Zooals de ouden krassen, krassen ook reeds de kinderen?’
Hoe kan 't anders, als de gelddemon hun de nagels in hals en borst stoot?