Mientje helpt.
Lief is dit tafereeltje zeker. Hoe alleraardigst staat die kleine meid naast Grootmoeder's knie, met wat beminnelijke onhandigheid beproeft zij Grootmoeder te helpen en den koffiemolen in beweging te brengen. Ja, nu kan Grootmoe gerust zijn, spoedig zal een smakelijk kopje koffie voor haar geuren; nu Mientje helpt, is spoedig haar dosis koffieboonen tot het fijnste gruis gemalen.
Grootmoeder kijkt met belangstelling en toegevendheid naar Mientje's werk. 't Kind is zoo engelachtig lief in haar eerste pogingen om huisvrouw te spelen, het eerste instinct van haar toekomstige bestemming ontwaakt zachtkens in haar en Grootmoeder verheugt er zich in. Straks zal zij Mientje wel den molen uit de hand nemen, en toch gelooven wij zeker dat Mientje in vollen trots vader en moeder zal vertellen, dat zij het was die Grootmoeder's koffie maalde. En Grootmoeder lacht vroolijk en laat haar in de illusie; zij is nog zoo ouderwetsch en ziet veel liever in een jong meisje de toekomstige handige huisvrouw dan de beroemde dokter, advocaat of professor in vrouwenrokken.