Schikgodinnen.
Ieder kent de fraaie plaat van Paul Thumann: ‘die Parzen’ en weet met hoeveel gratie en voornaamheid deze schilder de drie Schikgodinnen heeft afgebeeld, die 's menschen levensdraad opzetten, afspinnen en doorsnijden.
Volgens het begrip der ouden zijn het deze godinnen, die over het leven der menschen beschikken. Alle drie reeds staan aan de wieg van het pasgeboren kind en voorspellen hem zijn toekomstig lot.
Thumann schilderde de twee eerste als schoone, jonge vrouwen, en ook de derde Athropos, de Dood, heeft niets afschrikwekkends over zich.
Anders vat de schilder Gussow haar op; hij brengt haar in het dagelijksche leven over en teekent ze als drie oude dorpstantes, bij het wichtje, dat zoo pas zijn intrede doet in ons tranendal, de rol vervullend van Parzen of wel toovergodinnen.
Daar staan ze, de drie stokoude dames, in stomme of luide bewondering verzonken voor het rozige klompje vleesch, dat een aanstaand mensch moet beteekenen. De middelste alleen, die nog ouder schijnt dan de andere, welhaast een eeuwige, meent bij haar bewondering nog opmerkingen, misschien wel voorspellingen te moeten voegen. Bewonderenswaardig is de uitdrukking, weergegeven van haar half verdoofde oude oogen, waarin nu weer iets van het vuur van vroegere dagen komt flikkeren.
Zij betast armen, handjes, voetjes, hoofd van de kleine en vindt daarin aanleiding om uit haar grooten voorraad ondervinding te putten en gissingen te uiten over het toekomstige lot en het karakter van den jonggeborene.
De beide andere schikgodinnen luisteren niet zeer aandachtig naar haar; het kindje zelf boezemt haar meer belang in dan de woorden harer oude vriendin; de rimpelige gezichten trekken zich tot een vroolijken glimlach, de puntige kinnen trillen door de aandoening en over de doffe oogen strijkt een vochtig waas.
Kleine kinderen - hoe kleiner hoe liever - oefenen een tooverkracht uit op vrouwen van elken leeftijd en elken stand; misschien herinneren zich de beide dorpstoovergodinnen den tijd toen ook zij nog het geluk hadden zulk een jong wezentje het hare te noemen, toen ook zij vol verrukking staarden op haar eersteling en in hem allerlei volmaaktheden herkenden.
Het jonge moedertje, dat zoo trotsch haar lieveling, haar schat op den arm draagt, vertegenwoordigt hier wel schoonheid en jeugd; haar frissche verschijning steekt sterk af bij de taankleurige gezichten en gebogen gestalten der drie Schikgodinnen. Wat de oude Athropos ook het kind zal voorspellen, zeker is het, dat haar trouwe moederlijke liefde en teedere zorg zoolang mogelijk elke ramp en zelfs elke schaduw van zijn hoofdje zal verwijderd houden.