Pharao's opvolgers.
De kunstenaar schildert ons hier een buitengewoon treffend tooneel. Wij zien de bouwvallen van een overouden Egyptischen tempel, die, door palmen omringd, nu geheel eenzaam en verlaten daar nederliggen.
Het bleeke maanlicht bestraalt de muren met haar vaalwit licht, en glinstert op de stille vlakte van het eenmaal heilige water. Wij kunnen ons voorstellen hoe de plechtige rust dezer verheven eenzaamheid plotseling wordt verbroken door een huiveringwekkend gebrul, dat als een rollende donder ver door de woestijn weerklinkt.
Een lang uitgestrekt, lenig lichaam met reusachtig hoofd komt langzaam aangetreden en richt zich naar den tempel. Het is de koning der woestijn, die zijn achter hem aansluipende gezellinnen het teeken geeft dat alles veilig is, en dat nergens zich een spoor verraadt van den overwinnaar der dieren: den mensch.
En dan gaat hij al tastend en voelend langzaam over de trappen en naar het water, dat weldra door de aanraking zijner dorstige tong trilt en in schitterende, levende halve cirkels schijnt weg te vluchten.
De mensch de overwinnaar - maar het menschelijke geslacht de overwonneling!
De Pharao's zijn sedert eeuwen verdwenen, maar de natuur blijft overheerschen!
De macht van den koning der dieren blijft dezelfde, terwijl de macht der heerschers over de menschen vervlogen is.
De vergankelijkheid van alle menschelijke macht, grootheid, kunst, de onveranderlijkheid der natuur - dat is het wat ons de schilder in ‘Pharao's opvolgers’ zoo duidelijk en aangrijpend doet gevoelen.