Haar katjes.
Kinderen en katten zijn voor schilders dankbare onderwerpen; wanneer genre-schilders niet meer weten waardoor zich te laten inspireeren, dan nemen zij maar een paar poesen tot model en zetten er een of meer kinderen bij.
De oorzaak ligt misschien in haar ongekunstelde bevalligheid; zij zijn zoo vlug, zoo gracieus, zoo weinig geaffecteerd, zij vinden als van zelf de meest voordeelige standen.
Maar is dit met alle katten het geval, met alle kinderen op verre na niet; er zijn houterige, stijve, leelijke, domme kinderen, maar wie zag ooit een jong katje, dat niet aardig, speelsch, guitig was?
Men heeft ze maar aan te zien zooals zij op onze gravure staan, twee verdiept in het drinken van hun melk, de derde is verzadigd of wacht haar beurt. Wat een houding vol grappige waardigheid, wat fiere minachting in de glinsterende oogjes, het vast gesloten bekje. De kleine meid is verzonken in de beschouwing harer lievelingen; voelt ook zij tusschen haar en hen zekere geheimzinnige verwantschap; wil zij van hen leeren aardig, speelsch en bevallig te zijn?
Wij gelooven niet dat het noodig zal wezen. Ondanks haar onbehagelijke kleeding is het een alleraardigst kind, die poesjes zijn haar alles, haar danken zij hun lekkere kostjes, hun prettig leven. Of zij er haar dank voor weten?
Wij vreezen van niet, de kat is nu eenmaal geen aanhankelijk dier; zij neemt alle weldaden aan als iets, wat haar van rechtswege toekomt, en bij zulke schepsels is het 't beste, niet op dankbaarheid te rekenen en zich alleen maar tevreden te stellen met het genot dat zij ons schenken door hun vroolijke kunstjes en bevallige houdingen.