De Huisvriend. Jaargang 1895
(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
Iets over wassen beelden.
| |
[pagina 159]
| |
toen ik eens groote haast met een beeld had, heb ik het, dag en nacht doorwerkende, in drie dagen afgemaakt. ‘Het is een belangwekkend feit, dat het beeld van Sir Walter Scott door madame Tussaud naar het leven werd vervaardigd toen zij in Edinburgh was, en de volkomen goedkeuring van den grooten romanschrijver verwierf. Ook het beeld van Byron werd in Italië naar het leven vervaardigd.’ ‘En nu de kostumes, Mr. Tussaud?’ ‘Wij zijn trotsch,’ antwoordde hij, ‘op de wijze waarop wij onze beelden kleeden, en staan in voor de juistheid der verschillende kostumes. Gij zult wel begrijpen dat dit een reusachtige post uitmaakt op onze begrooting. Dikwijls vermaken wij ons over het nauwkeurig onderzoek, dat aan sommige der japonnen wordt gewijd door onze schoone bezoeksters. Wel, om te beginnen, hebben wij een schare bekwame kostuumnaaisters, en al onze uniformen en kostumes worden gemaakt geheel naar het model. Straks zult gij de werkkamers zien. Het duurste kostuum, dat wij ooit vervaardigden, was een gedragen door Keizerin Eugenie in het toppunt harer glorie; dat kleed kostte ons niet minder dan 650 pond sterling. Alle kostumes, gedragen door personen in de koninklijke groepen, kosten ons gemiddeld niet minder dan 100 pond sterling elk. Ik zal u nog iets vertellen dat waarschijnlijk aan de meesten onbekend is, namelijk dat ieder beeld in onze tentoonstelling van top tot teen gekleed is; elk heeft een compleet stel onderkleeren, anders zou het onmogelijk zijn het kostuum op natuurlijke wijze op het model te doen sluiten. Wat misdadigers aangaat, wij trachten altijd de kleeren in handen te krijgen die de persoon werkelijk droeg, en meestal slagen wij daarin. Natuurlijk zijn wij voortdurend genoodzaakt de kostumes, vooral die der dames, te veranderen, om gelijken tred te houden met de mode. Wat de juweelen aangaat, de grootste steenen worden gemaakt van het beste Fransche pleister, in zilver, en dikwijls in goud gezet; de kleinere juweelen, zooals paarlen, onyx, amethysten, zijn voor het grootste gedeelte echt. De dames moeten eens in het jaar en de heeren om de drie jaar opnieuw gekleed worden.’ Ik volgde den heer Tussaud naar de naaikamers, waar ik een heirleger van ijverige werksters vond; men toonde mij stapel op stapel van de prachtigste satijnen en brocaatstoffen, en eindelooze meters wit satijn, met paarlen geborduurd, benevens eene reusachtige hoeveelheid fluweel en andere stoffen, die daar lagen om bewerkt te worden. Eene lade werd geopend en ik ontdekte een kolossalen stapel prachtige kant, waarbij, naar men mij vertelde, Old Point was van minstens 30 pond sterling per meter. Ook deelde men mij mede dat men met 350 pond sterling niet de kant zou kunnen betalen, prijkende op een der beelden van de tentoonstelling. Op het oogenblik van mijn bezoek werd juist een nieuw kleed van bruin fluweel, fraai met gouddraad geborduurd, voor koningin Charlotte vervaardigd. ‘Hoe vrijwaart gij de beelden voor stof en vuil?’ vroeg ik aan Mr. Tussaud. ‘Dadelijk na sluiting der tentoonstelling wordt ieder beeld bedekt met een overtrek van zachte witte stof, en ik kan u verzekeren, dat het een spookachtigen aanblik oplevert. Vanaf 5 uur 's morgens wordt een aantal oppassers toegelaten door de nachtwakers, en zij beginnen de figuren te ontdoen van hunne bekleeding en ze af te stoffen, vóór het publiek om 10 uur toegelaten wordt. Onze bedienden zijn niet minder dan honderd in getal.’ ‘Is er nooit door het publiek een beeld beschadigd?’ vroeg ik. ‘Alleen bij ongeluk,’ antwoordde Mr. Tussaud; ‘maar ik zal u nog iets merkwaardigs meedeelen. Dikwijls wenden zich personen tot ons met het verzoek om verlof tot het plaatsen van bloemen voor sommige beelden. Jarenlang kwam hier een dame op bepaalde tijden en legde kransen viooltjes neer bij het beeld van den vroegeren keizer Napoleon III. Ook vraagt men soms om juweelen te mogen schenken aan zekere beelden. Eenigen tijd geleden bood een bewonderaar van een groot staatsman, diens beeld een juweelen ring aan, maar het duurde niet lang of een andere bewonderaar maakte zich van den ring meester, met vinger en al,’ zeide Mr. Tussaud, lachend. ‘En om nu eens tot het verschrikkelijke over te gaan,’ zeide ik, ‘welke belangwekkende feiten kunt ge mij meedeelen aangaande die griezelige, maar toch aantrekkelijke zaal, de gruwelkamer?’ ‘Ik kan u zeggen, dat zij zeer populair is,’ antwoordde de heer Tussaud. ‘Het bewijs hiervan levert het feit, dat drie vierden van onze begunstigers den extra entreeprijs voor deze kamer betalen. Vroeger stonden de beelden der misdadigers bij de anderen, maar op zekeren dag gaf een beroemde ‘Don’ uit Cambridge, in een gesprek met madame Tussaud, als zijne meening te kennen dat het ongepast was, de beelden van misdadigers naast die van groote of schitterende mannen te plaatsen, en stelde voor, hun eene afzonderlijke kamer in te ruimen; madame was het hiermede eens, en zoo ontstond de gruwelkamer, welken naam zij, tusschen twee haakjes, te danken heeft aan onzen snaakschen vriend, Mr. Punch. Gij zult het zeker vreemd vinden, maar wilt gij wel gelooven, dat de vrienden en betrekkingen der misdadigers dikwijls deze zaal bezoeken? Wij hebben alle goederen van Mrs. Pearcy, en de directie kocht ook het geheele huis waarin Deeming zijne gruweldaden pleegde, behalve de keuken, waarin de slachtoffers waren begraven. De kamer werd behouden en het gebouw verder afgebroken. Toen de vrienden van Mrs. Maybrick hoorden dat wij het beeld in de zaal wilden plaatsen, boden zij ons 1000 pond sterling aan, als wij dit plan wilden opgeven; toen zij vernamen dat haar beeld buiten de gruwelkamer zou geplaatst worden, hoorden wij niets meer van de zaak. Ik herinner mij dat John Strange Winter ons schreef uit naam van de betrekkingen van Mrs. Montagu, en ons ver- | |
[pagina 160]
| |
zocht, haar beeld geen plaats onder de misdadigers te geven.’ Ik ontdekte het beeld van Berry, den vroegeren beul. ‘Dit gaat door voor een uitstekende gelijkenis, niet waar?’ vroeg ik. ‘Ja,’ zeide de heer Tussaud. ‘Berry is de eenige die door de directie betaald is omdat hij moest poseeren. Voor ééne “zitting” kreeg hij 100 pond sterling. Hij had niet weinig verbeelding van zich zelf als aantrekkingskracht; hij bood zelfs zijne diensten aan de directie aan, om in de restauratiezaal werkzaam te zijn, maar ik behoef u niet te zeggen, dat dit aanbod werd afgeslagen. Gij zoudt verwonderd zijn over het aantal droevige reliquieën, die ons bijna dagelijks worden aangeboden. Op dat gebied hebben wij waarlijk eene verzameling, die eenig in haar soort mag heeten, en wij kunnen voor de echtheid instaan. Het merkwaardigste gedenkstuk, de oorspronkelijke guillotine, is gekocht van Samson, den beroemden Franschen beul. Dit werktuig onthoofdde de ongelukkige Maria Antoinette en nog vele duizenden andere slachtoffers der Revolutie.’ ‘Kunt gij mij ook zeggen, hoevelen gemiddeld jaarlijks uw ingang passeeren?’ ‘Juiste cijfers kan ik u niet geven, maar ik weet, dat wij per jaar wel niet minder dan een half millioen bezoekers hebben gehad.’ ‘Vertel mij eens, Mr. Tussaud, van de beroemde personen die uwe tentoonstelling bezochten. Begunstigt de koninklijke familie u?’ ‘Ik geloof dat ik zonder aarzelen kan zeggen, dat bijna ieder lid van het koninklijk huis mij op den een of anderen dag heeft bezocht. Hoewel Hare Majesteit de Koningin hier sinds hare kroning niet is geweest, voor zoover ik weet, bezocht zij ons meermalen vóór dat tijdstip. Andere leden van het koninklijk huis komen dikwijls, betalen den gewonen entréeprijs en wandelen dikwijls door de galerijen, zonder dat men hen herkent. De hertog en de hertogin van Teck waren hier nog kort geleden, en bekeken hunne eigen beelden en die der andere hooge personen vol belangstelling en vermaak. De hertog en hertogin van Fife, wier paleis hier dichtbij is, in Porland Square, bezoeken ons dikwijls, - Czaar Nicolaas I van Rusland bezocht, toen hij in Engeland was, de tentoonstelling toen mijn vader nog leefde, Zijne Keizerlijke Majesteit was niet ingenomen met zijn beeld en zond later van uit Rusland aan mijn vader een uitstekend portret. De groothertog van Wellington zeide altijd, dat hij onze tentoonstelling “de vermakelijkste plaats in Londen” vond; hij kwam dikwijls hier en hield dan lange gesprekken met mijne overgrootmoeder. De arme president Garfield vond gedurende zijn kort verblijf in Londen tijd om ons te bezoeken, en zeide in zijn dagboek hoe alles, wat hij gezien had, hem had vermaakt. Dickens en Thackeray waren ook trouwe bezoekers, evenals eene schare andere groote letterkundigen en kunstenaars van onze dagen; - inderdaad, ik mag wel zeggen dat leden van elk kerkgenootschap en menschen van elken rang of stand onze tentoonstelling begunstigen. Ik herinner mij dat een bekend geestelijke mij eens zeide, dat hij zijn kinderen liever bij “Madame Tussaud” wilde brengen dan op eenige andere uitspanningsplaatsen in Londen. Maar ik geloof niet, dat zij de gruwelkamer bezochten.’ Op mijne vraag of hij zich ook eenige anekdoten of bijzondere gebeurtenissen herinnerde, die op de tentoonstelling waren voorgevallen, antwoordde de heer Tussaud: ‘Natuurlijk vallen er bijna dagelijks allerlei grappige tooneelen voor. Ik herinner mij nog het volgende: Mijn vader vertelde mij dat, in den tijd toen de crinolines nog in de mode waren, eene bijzonder gezette dame, met eene reusachtige crinoline, haar shilling entrée betaalde en met veel moeite door den ietwat nauwen doorgang werd geperst. Nadat zij een eindje geloopen had, werd de aandacht van een der bewakers getrokken door een eigenaardig geraas in hare buurt, en toen hij nader kwam om naar de oorzaak te zien, was hij niet weinig verbaasd, dat twee kinderen van uit den hoepelrok der goede vrouw te voorschijn waren gekomen. - Gewoonlijk hebben wij een zeer ordelijk publiek. - De meeste bezoekers vinden het niet gepast luider dan fluisterend te spreken in tegenwoordigheid der beroemde personen, die hen omringen. Soms krijgen we hier een ruwen ouden boer, die het zich vast in het hoofd heeft gesteld dat alle personen, hier vertegenwoordigd, de eene of andere misdaad moeten hebben begaan. Ik herinner mij, dat ik mij eens niet weinig daarmee vermaakt heb. Een vroolijke, maar ruwe buitenman stond stil voor het beeld van Hendrik IV van Frankrijk, die in onzen catalogus als ‘Henri Quatre’ wordt genoemd. ‘“Enry Quarter,” zeide hij. “Wien heeft die vermoord?” en toen hij vernam dat de persoon in quaestie onschuldig was aan zulk een misdrijf, wendde hij zich af, blijkbaar teleurgesteld, doch met het vaste besluit om een wezenlijken misdadiger te ontdekken.’ Toen ik het gebouw wilde verlaten, werd mijne aandacht getrokken door de prachtige marmeren trap, die vroeger stond in het hotel, gebouwd op last van Baron Grantz in Kensington, en vervaardigd volgens de ontwerpen van Mr. James Knowles, uitgever van the Nineteenth Century Magazine. Madame Tussaud en zonen hadden elf duizend pond sterling betaald voor deze trap in de vestibule; de waarde der geheele tentoonstelling en van haren inhoud was, naar men mij mededeelde, meer dan een vierde van een millioen pond sterling. De tentoonstelling is thans het eigendom van een klein genootschap; besturend directeur is Mr. Edwin J. Pogser, terwijl de uitsluitende leiding en het bestuur van alles, wat het artistieke betreft, is toevertrouwd aan de bekwame handen van Mr. John Theodore Tussaud. Deze inrichting van vermaak schijnt jaarlijks meer populair te worden, en geen wonder, want weinig plaatsen van dien aard worden met zulk eene kennis van zaken bestuurd en bieden zooveel onschuldig, maar tevens onderhoudend genot en verscheidenheid aan, als Madame Tussaud's tentoonstelling van wassen beelden. |
|