Een pleegmoeder.
Zij hebben haar gefopt, die goeie, trouwe kloek; geduldig heeft zij drie weken lang kalm en rustig op het dertiental eieren gebroeid, die, naar zij meende, alle door haarzelf gelegd waren. Boven verwachting goed is de zware proef gelukt, alle dertien eieren openden zich op hun tijd en dertien jonge vogels doen hun intrede in dit dal van tranen.
Gelukkig als zij zich voelt, die modelmoeder, nu die lange, sombere tijd voorbij is en zij haar kippenhart wijd, heel wijd openzetten kan voor haar talrijk welgedaan kroost! In de verrukking der blijdschap vindt zij al haar lievelingen even mooi, maar de groote, zwarte, oude kip, de wijsheid der kippenren, die reeds veel, heel veel ondervonden heeft, schudde ernstig het hoofd.
‘Zij is bedrogen, zooals men mij ook eenmaal bedrogen heeft; arme, mooie Witkuif, je zult maar al te spoedig erkennen dat het vreemde monsters zijn die je zoo liefdevol in de wereld hebt geholpen, en die later je goedheid wreed zullen betalen met ondankbaarheid.’
Maar Witkuif kent geen vriendinnen meer, zij gaat op in haar jonge moedervreugde. Hoe zij hen voedt, hoe zij hen beschermt, hoe zij hen onder haar uitgespreide vleugels laat slapen, al kost het nog zooveel moeite! Want die dertien kuikens zijn kolossaal groot, hebben dikke koppen, breede, lompe snavels.
Nog blijft zij blind, en wie weet hoelang haar geluk nog onvermengd ware gebleven, als zij eens op een harer tochten niet met haar kroost dicht bij een vijver was gekomen, en toen gebeurde het ongeloofelijke.
Daar waggelen zij weg, alle dertien, en springen hals over kop in het diepe water. Kloek krijgt een stuip van schrik en angst, zij denkt aan zelfmoord, aan betoovoring, ja wat niet al dat haar kippenverstand nau-