Jan van der Heijden.
De Amsterdamsche brandweer geniet een welverdiende reputatie, en geen wonder ook; naar men zegt is zij de best georganiseerde van heel Europa. Onze kranige brandweermannen zijn met recht hoogst populair. Bewonderend staat ieder stil, als de hoog geladen wagens, schilderachtig gegroepeerd, met donderend geweld ons voorbijsnellen, vooral wanneer des avonds brandende toortsen het gevaarte phantastisch verlichten.
Onwillekeurig vormt men dan wenschen voor den goeden uitslag van hun blusschingswerk, en men slaakt een zucht van verlichting bij de gedachte dat zij zich op weg begeven naar de plaats des onheils, want waar er te helpen valt, dat weet men, kan men vast op hen rekenen.
Uit het aantal der brandweerwagens, die zich op weg begeven, kan men de grootte van het gevaar berekenen; komen zij van alle kanten aansnellen, dan vermoedt men dat het geen eenvoudig schoorsteenbrandje, maar een ernstig geval geldt. Is het echter een zware brand, dan weet men het daaraan, dat de ‘Jan van der Heijden’ ter hulp wordt geroepen.
Wie de ‘Jan van der Heijden’ is, dat weet iedere Amsterdammer; 't is de stoomboot-brandspuit, die in de naaste gracht bij den brand komt liggen en dapper meehelpt om het vuur te blusschen. Naar wien het aardige bootje heet, dat zullen velen u ook weten te zeggen, naar den uitvinder der brandspuit ‘Jan van der Heijden’ namelijk, maar dat diezelfde ‘Jan van der Heijden’ niet alleen een uitstekend werktuigkundige, maar ook een hoogst bekwaam schilder was, dit weten slechts weinigen, en dit is toch zoo!
Jan van der Heijden blonk op verschillend gebied buitengewoon uit. Hij werd in 1637 te Gorinchem geboren en leerde reeds vroeg het glasschilderen; later ging hij naar Amsterdam en volmaakte daar de hoogst gebrekkige brandbluschmiddelen; ook zorgde hij voor de verlichting der stad. In 1672 vond hij de slangbrandspuiten uit, verkreeg er van de stad octrooi voor en werd tot opperbrandmeester benoemd. Hij gaf met zijn zoon Jan een boek uit: ‘Beschrijving der slangbrandspuiten en hun wijze van brandblussching.’
Maar terwijl hij zijn krachten hieraan wijdde, liet hij zijn penseel niet rusten; onvermoeid schilderde hij allerlei stadsgezichten, die vooral uitmunten door hun nauwkeurigheid van teekening en natuurlijke kleur, die nooit in stijfheid ontaardde. Hij kon echter geen menschen of dieren schilderen; daarom belastten zich zijn vrienden Adriaan en Willem van de Velde, de bekende schilders, zich met de stoffage zijner stukken.
Tot zijn 74ste jaar behield Van der Heijden zulk een vaste hand en scherp oog, dat hij een boekerij schilderde met opengeslagen boek, waarin de drukletters met groote juistheid waren nagebootst.
Onze afbeelding stelt een marktdag te Rotterdam voor en doet ons aan een stadsgezicht van Springer denken. Wanneer de personen maar nieuwerwetsch gekleed waren, zou men niet vermoeden dat het schilderij reeds bijna drie eeuwen oud was, zoo vertoont het nog al het karakteristieke van een hedendaagsche Rotterdamsche straat.
De vreemdelingen zijn zeer op Jan van der Heijden's stadsgezichten gesteld; zij bevinden zich in alle hoofdsteden van Europa en zelfs in Amerika. Of de gelukkige eigenaars dezer stukken vermoeden, dat hun schilder in diens vaderland zijn grootste populariteit dankt aan... een stoombootje met brandspuit?