Een ontmoeting.
Een grappig tafereeltje, dat aardige mannetje, midden in zijn spel met kruiwagen en gieter stilstaande om het wonderdier te bekijken dat eensklaps voor zijn voeten als uit den grond schijnt op te rijzen.
Hij heeft zoo'n klein monster zeker nooit van zoo dichtbij beschouwd, want hij schijnt verzonken in zijn bewondering; een kikvorsch behoort waarlijk niet tot de mooie beestjes, maar hij is toch wat men noemt interessant leelijk, bovendien heeft zijn springende tred iets zeer eigenaardigs en wij kunnen ons wel begrijpen dat hij op zoo'n kereltje indruk maakt.
Wie weet of onze vriend geen natuurkundige in den dop is, of een aangeboren voorliefde voor studie zich niet voor het eerst baan breekt bij het ontmoeten van den kikvorsch. Zijn gezicht staat er ernstig genoeg voor en bovendien spreekt er uit al zijn trekken liefde voor het onderwerp zijner studie, en zonder die liefde is alle inspanning, alle studie ijdel.
Een gewone wilde knaap zou het dier onder zijn voeten vertrappen; dit ventje kan er zijn oogen niet van afwenden. Wie weet of wij in hem later niet eens een tweeden Buffon of Brehm zullen bewonderen!