De Huisvriend. Jaargang 1895
(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Bezorgd.’
| |
[pagina 92]
| |
elkaar geklemd, herhaalde ze ‘neen, maar dat was daar zoo verrukkelijk.’ ‘Ja, maar wat dan toch, kind?’ ‘Nu ja; hij groette mij natuurlijk erg vriendelijk, ik geloof heusch dat hij wat verlegen was en toen bracht hij mij naar Truida's kamer.’ ‘Zoo,’ zei hij ‘“wacht een oogenblik hier, juffrouw Marianne, zoo dadelijk kom ik terug.”’ ‘Vlug was hij in de andere kamer en ik hoorde Truida's stem. ‘Neen, neen Hans, nu geen gekheid, toen ging de deur open en met zijne vrouw op den arm - want zij is niet heel groot - kwam hij de kamer binnen en zette haar op de nieuwe piano zoo dat 't naar alle kanten heenklonk.’ ‘Zoo, daar is zij nu, mijn vrouw. Kijk nu mijne vrouw eens,’ plaagde hij en lachte schaterend. ‘En?’ vroeg mevrouw Wölpert met een vermoeid lachje. ‘Ja mama,’ Marianne herinnerde zich op eens hare handschoenen en haalde ze uit de papiermand te voorschijn. ‘Nu mama.’ ‘Ja kind, wat verder?’ ‘O wat merkte ik gauw, dat ik als derde daar wat overtollig was.’ ‘Dat was minder netjes van hen.’ ‘Vindt u, moeder? Zij lieten mij de geheele woning zien, hij altijd maar met ons mee, niet vluchtig als bij Marianne, maar toen we bij de slaapkamer gekomen waren, ging hij weg om eene sigaar te halen; ik was ook zoo'n beetje... hoe zal ik 't zeggen, ik lachte en Truida ook, terwijl zij de deur open deed en zei: ‘“Hier slapen we.”’ ‘Dat kon jij haar eigenlijk ook wel vertellen. Jonggetrouwden zijn altijd onuitstaanbaar, mijn kind.’ ‘Ja misschien, maar ik vind juist dat doet er ook niets toe... ik vind 't recht hemelsch, zoo.’ Marianne had ook hare mof van de canapé genomen en naar de deur gaande, zei ze nog: ‘Zij laten u groeten, moeder!’ ‘Zoo waarlijk, 't beste met hen! Daar ligt je balkleed voor morgen; er is nog veel aan te doen.’ ‘O ja? Ik zal me eerst in mijne kamer verkleeden.’ Hare moeder zag haar een poos peinzend na en schoof dan het huishoudboek in eene schrijftafellade. Wat zou van dat kind met die romaneske ideën eenmaal worden? Dan waren de twee oudsten toch anders! Flink, verstandig en practisch, ofschoon niet zoo mooi als Marianne! Louise was verloofd geweest met een referendaris doch zij gebruikte toch haar verstand en trouwde met dien heerboer; wel een weduwnaar met drie kinderen, wat eenvoudig, maar zij hadden toch een zeer goed inkomen! En de tweede, eigenlijk de meest practische van allen; zij nam de eerste die haar vroeg, aan; zij als moeder had wel wat moeten redeneeren eerdat het kind er over heen was, dat hij eens een liefdeshistorietje in het zomertheater gehad had! Maar hij was toch een zeer geschikt mensch en aandeelhouder van een goede bankierszaak. Merkwaardig was het, hoe zelden die beiden haar schreven en dan nog niet anders dan uit plichtbesef! Ja, ja, ondank was 's werelds loon! En de oude mevrouw Wölpert schudde langzaam het grijze hoofd en zette de lamp op de ronde canapétafel, om zich heen eene wolk van kleederstoffen verspreidend, waaraan hare vlugge handen zich repten. Buiten huilde de wind hoorbaar om het dak. Zooveel gezelliger was het in de verwarmde kamer waar de wat oudmodische meubels met hunne verschoten arabesken medelijdend schenen te lachen over de beide groote Makartbouquetten naast de stijve secretaire, en over een waaierarrangement met roode drapeering dat het ongemotiveerd aanwezig zijn te danken had aan de minder fraaie kachel. ‘Hé, 't is buiten koud!’ vond Marianne, de kleine handen naar het vuur uitstrekkend. ‘Dokter von Lessen was dezen middag hier.’ ‘Zoo? - Had hij gisteren avond dan wat vergeten?’ vroeg het jonge meisje, zich naast hare moeder plaatsend en naald en draad ter hand nemend. ‘Neen? Hoezoo? Hij is toch werkelijk een alleraangenaamst mensch!’ ‘Wat een dubbelzinnig antwoord.’ Zonder op deze opmerking te letten, ging de oude dame voort: ‘Hij wilde mij vertellen, hoe heerlijk hij zich gisteren avond in dat kleine gezelschap bij ons geamuseerd had.’ ‘Zoo, - is het eigenlijk niet vreemd dat die man, - hoe oud mag hij zijn - toch zeker vijf en veertig jaar, daar hij met vader zaliger bevriend was?’ ‘Zoo omstreeks. Ja dat kan wel ongeveer zijn.’ ‘Dan is het mij onbegrijpelijk, hoe zulk een man zich in het gezelschap van vijf luitenants en zes bakvischjes amuseeren kan.’ ‘Waarschijnlijk omdat hij zich een jong hart en ook zijne jeugd bewaard heeft; zeer opmerkenswaard bij een man die zich door eigen arbeid, naam gemaakt heeft en daarbij zeer gefortuneerd is.’ ‘Worden rijke lui dan gewoonlijk vroeger oud?’ vroeg Marianne lachend, en wat 't andere betreft; wàt heeft hij dan toch eigenlijk geschreven?’ Mevrouw werd eenigszins verlegen. ‘Juist weet ik dat niet recht, mijne huiselijke bezigheden laten mij weinig tijd, dat weet je. Maar ik geloof dat hij brochures over staathuishoudkunde geschreven heeft die veel opgang gemaakt hebben.’ ‘Wat is dan eigenlijk staathuishoudkunde?’ vroeg Marianne verder. ‘Maar kind, wat weet ik daarvan?’ ‘Ja, misschien had luitenant Pellmann gelijk toen hij gisteren beweerde dat het eene kunst was om in schoone taal en veel mooie woorden grooten onzin te verbergen, zooals in zulk soort boeken.’ ‘Die luitenant is een impertinent jongmensch!’ ‘Nu ja, maar men moet toch lachen om zijn inval. Hoe zou het toch komen dat mijnheer von Lessen tegenwoordig zoo dikwijls hier komt, vroeger, toen ik nog een kind was, kwam hij haast nooit.’ ‘Mijn kind, op rijperen leeftijd zien die mannen dik- | |
[pagina 93]
| |
de vlag heroverd. Naar Paul Grolleron. (Zie blz. 96.)
| |
[pagina 94]
| |
wijls in, dat een behaaglijk familieverkeer aangenamer is, dan bals, soirées en...’ Marianne was bezig een weerspannigen draad door het oog te duwen. ‘Hé - Zoo! Dan is de dokter in de letteren veelzijdig, want men treft hem van dezen winter op elk bal aan. Morgen zal hij ook bij Altorfs komen en hij heeft mij om de cotillon gevraagd.’ ‘Ah en die heb je hem zeker toegezegd?’ ‘Neen, eigenlijk was die cotillon reeds vergeven.’ ‘Dan zal hij je voor het souper uitnoodigen?’ ‘Ook al bezet; ik bood hem den grootvader-dans aan en nu geloof ik dat hij achterdocht kreeg en het voor eene beleediging hieldGa naar voetnoot1).’ ‘Marianne, is dat nu met tact handelen?’ ‘Wat dan? Ik heb wel eens den ‘grootvader’ met een kadet gedanst. U had Lessens gezicht moeten zien toen ik hem zei: ‘we moeten met het overschot tevreden zijn’. ‘Met zulk eene grootmoeder zal het toch een aangename dans zijn,’ vond hij. ‘Hoe juist gezegd. Hij is werkelijk geestig.’ ‘Geestig?’ vroeg Marianne, snel opziende. ‘Nu, ik had 't gevoel alsof hij iets doms had gezegd; maar misschien begreep ik hem niet; werkelijk mag ik toch den grootsteedschen galanten dokter heel gaarne, dat wil zeggen: Vooral wanneer ik trek in Seltzerwater heb.... Ziezoo, nu kan ik aanpassen.’ Vlug schoof zij uit haar eenvoudig wandeljaponnetje in haar balkleed. ‘Hé’ mompelde ze, ‘als de zusjes eens wisten wat een fureur ik nog maak met hare oude balkleeren, zouden ze zich doodlachen. Bijna dertig jaar zijt ge oud,’ zong zij, ronddraaiend zich beziende ‘en hoevele mannenarmen hebben u omvat?’ eindigde zij, beide handen om de taille spannend. ‘Sta toch even stil, Marianne!’ zei hare moeder, zelve getroffen door de frissche schoonheid harer jongste dochter. ‘Zoo, die achterbaan is nog wat te lang en ook kunnen wij het nog wat verder uitsnijden. Kant is er genoeg; als we die hier eens aanhechten.’ Marianne zette opeens een ernstig gezicht. ‘Wel neen, volstrekt niet moeder, niet verder uitsnijden.’ ‘Maar kind je behoeft je werkelijk voor je hals niet te schamen.’ Een diepe rimpel verscheen tusschen onbetaalbaar lachende oogen. ‘Neen maar ik verbeeld me dat het dwaas is tegenover de menschen,’ meende de achttienjarige, met den voet op den grond stampend. ‘Goed, als je je koppigheid wilt vertoonen!’ ‘Koppigheid niet; maar mijn hals behoort toch, dunkt me, alleen aan mij, niet waar mama?’ Met een berustend schouderophalen wendde mevrouw zich af. Een ruime zaal, een piano, gaslicht, stikkende lucht; zoetsappige heerengezichten en jonge meisjes met het stereotype lachje om de lippen - het bal was in vollen gang. De moeders geeuwden, trots verschrikkelijke hoeveelheden thee en koffie en zochten met vermoeide, slaperige oogen, het gewoel der dansenden te doordringen. Mevrouw Wölpert scheen zich werkelijk nog zeer frisch te gevoelen want hare schitterende oogen volgden Marianne door het gewoel. Daar, nu brengt dokter von Lessen haar reeds het tweede bouquet. ‘Heeft u het gezien?’ fluisterde de dochterrijke burgemeestersvrouw nijdig. ‘Wat dan?’ vroeg mevrouw Wölpert en keek naar een anderen kant der zaal. ‘Nu, de dokter geeft zich nogal bloot voor een man op die jaren.’ ‘Maar hoe zoo dan?’ klonk het met engelenonschuld. ‘Om dat jonge ding zoozeer het hoofd op hol te brengen, dat gaat dan toch wat ver.’ ‘Ja vindt u? Maar lieve mevrouw, hij kent het kind van af hare meisjesjaren.’ Marianne's komst onderbrak het moederlijke gesprek. ‘Amuseer je je?’ ‘Heerlijk!’ Het jonge meisje liet zich wat vermoeid op een stoel naast hare moeder vallen. ‘Maar hoe is het nu met mijnheer von Lessen?’ ‘Ik weet het niet - hij is zoo - zoo vreemd.’ ‘Vleit je nu de belangstelling van zulk een man niet?’ ‘Vleien, mama? O ja zeker! Hij is zeer oplettend voor mij maar 'k gevoel mij altijd min of meer angstig in zijn bijzijn. Hij ziet me zoo aan - zal ik zeggen.... zoo doordringend, er is toch niets aan mijn toilet in wanorde? ‘Laat zien!’ zei de moeder, met kennersblik de geheele verschijning harer dochter monsterende. ‘Ik zie niets.’ ‘Is mijn kapsel onordelijk, of is 't kleine medaillon misschien verschoven?’ ‘Neen.’ ‘Nu, dan verbeeld ik het mij zeker - daar komt mijn danseur!’ Voort was zij weer en lachte over den schouder hare moeder nog toe. Kort daarna nam de heer von Lessen hare plaats in; een groote slanke man, het gezicht onder de wat dunne grijzende haren, nog vrij jeugdig en frisch. ‘Ah, mevrouw, u ziet er nog welgemoed en opgewekt uit, ondanks de zware verplichtingen als balmoeder.’ ‘Zeker, ik heb er pleizier in, mijn kind zoo gevierd en gelukkig te zien.’ ‘Inderdaad, geen wonder!’ En hij boog zich dichter bij haar, zoodat zelfs de burgemeestersvrouw daarnaast ondanks haar luisteren niets kon opvangen. ‘Dus mijn waarde mijnheer von Lessen, ik verwacht u dan morgen middag! ‘Als u mij dat toestaat!’ | |
[pagina 95]
| |
Vlug was hij onder de dansende paren, die zich tot den slotdans, den ‘grootvader’, rangschikten.
Het bal was voorbij, het ratelen der laatste rijtuigen op het hobbelige plein was uitgestorven. In hare slaapkamer gekomen, legde Marianne vlug haar toilet af. Zij was zoo moe, zoo slaperig! Zelfs de cotillonbouquetten vergat zij in 't water te zetten. Kort daarop sliep zij reeds vast en gerust. ‘Marianne, ben je al in bed?’ ‘Ja, moeder’ klonk het dommelig. In het ‘onverslijtbare’ zooals Marianne het nacht-toilet van hare moeder noemde, kwam deze in de kamer, zette zich op den rand van het ledikant harer dochter, en terwijl zij haar eene hand in de hare nam en met de andere over het krullende haar streek, begon zij: ‘Zeg mij eens, heb je al eens in een man belang gesteld?’ ‘Ik? Wat? - Ik ben zoo - Nu ja, voor twee jaar in den tenor van het zomertheater zoolang totdat ik wist dat hij 's avonds opgevulde kuiten droeg.’ ‘Neen, kind, in ernst. Is niet een van die heeren je bijzonder bevallen?’ ‘O ja, de referendaris Müller met zijne schelvischoogen, omdat hij nu eens niet met mij gedanst heeft. En anders weet ik er geen,’ zei ze tusschen een hartelijk geeuwen ‘of 't moest in 't geheim zijn zooals in een roman, waar de heldin zelve niet weet, dat ze verliefd is.’ ‘Ach, groot kind! Welken indruk heeft dokter von Lessen op je gemaakt?’ ‘Een vasten, blijvenden indruk, omdat hij mij bij den grootvader-dans telkens op den voet getrapt heeft. ‘Kijk maar,’ zei ze lachend haar rechtervoet van onder het dek te voorschijn brengend, ‘de groote toon is nog erg gezwollen.’ ‘Neen, gekheid daargelaten! Heb je niet gevoeld dat die man je meer dan andere dames zijne opmerkzaamheid bewees?’ ‘Mij, mama?’ - Marianne keek hare moeder met groote oogen aan. ‘Ja zeker, dat moet je toch opgemerkt hebben.’ Onwillekeurig trok het jonge meisje huiverend haar nachtgewaad tot aan den hals op. ‘Je verschijning heeft zonder twijfel dien man getroffen; misschien ook wel je uiterlijk. ‘Daar ben ik dan werkelijk onschuldig aan, heusch moeder. Zoo, zoudt u dat meenen?’ ‘Zonder twijfel, is je dat dan ontsnapt? Zelfs vreemde dames viel zijn houding tegenover je op.’ ‘Zoo? - O ik ben toch zoo moe!’ ‘Goeden nacht dan kind.’ Marianne lag geen uren meer wakker; zij was werkelijk doodmoe. Den anderen morgen ging zij vroolijk geluimd schaatsenrijden op de stadsgracht en toen zij weer t'huis gekomen was, had mijnheer von Lessen reeds zijn bezoek afgelegd. Mevrouw zag er verhit uit; zij had een zeer lang onderhoud met hare dochter. Juist had zij hare uiteenzetting geëindigd en zweeg. ‘Moet dat dan moeder?’ werd het eindelijk van onder den aan 't gezicht gedrukten zakdoek hoorbaar. ‘Moeten, kind? Wie spreekt daarvan? Maar mijn plicht was het toch, je alles te zeggen, ook, dat ik om mijn dochters uit te huwelijken, en door hen in gezelschap te brengen, heel het kleine nagelaten vermogen van je vader verbruiken moest.’ ‘Wel zijn je zusters bezorgd, maar mijne middelen zijn uitgeput en er rest mij enkel nog het kleine weduwpensioen. Doch dit alles speelt juist niet de hoofdrol; de wensch voor je welzijn doet me spreken. Begrijp, Marianne, wij allen hebben met onze eerste sentimenteele droomen van een romantischen hartstocht moeten breken en zij die dat niet deden, werden ongelukkige vrouwen of oude jonge-juffrouwen, zich zelf en anderen tot last. Acht het niet gering dat een man van dien leeftijd je een liefde vol hart komt aanbieden, je op de handen zal dragen en dit, wat zijn vermogen betreft, ook kan doen; dat zulk een man je hand vraagt.’ ‘Ja, maar ik gevoel me tegenover hem zoo jong, nog als een kind, en ik weet niet, of ik hem zoo kan liefhebben.’ ‘Je zegt dat je hart vrij is.’ ‘Dat is waar, moeder! Enu denkt dus werkelijk dat ik van hem zal houden al kan ik dat ook nu nog niet?’ ‘Dat is mijne vaste overtuiging, Marianne.’ ‘En u, moeder, die 't toch goed met mij meent, raadt mij dat aan, niet waar? En... zal het u dan een pak van het hart zijn?’ Het was stil. De moeder vermeed op 't oogenblik de groote, op haar gerichte oogen der dochter en keek door het venster naar de straat. ‘Moeder, er staat: “Ge zult vader en moeder eeren;” den man ook?’ ‘Hij zal je een vader en echtgenoot zijn.’ Verbleekend antwoordde het jonge meisje: ‘Moeder, zeg hem dan dat ik zijne vrouw zal worden.’ ‘Kind, Marianne, laat me je omarmen, welk een last neem je me van de schouders!’ Maar de dochter ontweek de moederarmen. ‘Ach mama! ik ben nog moe van gisteren - ik - wilde - alleen zijn.’ Langzaam ging mevrouw Wölpert weg en Marianne bleef alleen. Twee dagen daarna werd bij de familie Wölpert 't verlovingsfeest gevierd. ‘Neen, maar welk een verrassing!’ zei de burgemeestersvrouw. ‘Wie had dat kunnen denken! Je weet natuurlijk wel wat het zegt, de vrouw van zulk een man te worden!’ ‘Zeker een verlovingsgeschenk?’ meende eene andere dame, den kostbaren armband van Marianne bewonderend. ‘Ja mevrouw! Mag ik u nog een kop koffie inschenken?’ | |
[pagina 96]
| |
‘Mijn hemel!’ zoo begon mevrouw Wölpert, ‘als ik eens nadenk, hoe bekrompen wij zijn begonnen en dan al die kinderen in de eerste jaren! Het was een kruis! Hoe royaal zal de toekomstige mevrouw von Lessen het hebben!’ ‘Ja ja,’ lachte een ander, de vrouw van een leeraar in de wiskunde, ‘hij is een man van gezetten leeftijd; maar, dat zeg ik mijnen oudsten ook altijd, nu geen gevoelsdroomerij! een flinke positie, een goeden naam - en eenige grijze haren! een man die zekerheidshalve reeds de jeugd zoowat achter zich heeft.’ Marianne had zwijgend toegeluisterd, en vroeg opeens met hare heldere stem: ‘Wat bedoelt u daar eigenlijk mee, mevrouw?’ ‘Hm! Nu, mijn kind, dat laat zich niet zoo gemakkelijk verklaren, in 't bijzonder aan eene bruid niet! Als vrouw later, zal je dat beter begrijpen.’ Marianna werd vuurrood, zonder zich de oorzaak daarvan eigenlijk te kunnen verklaren, zij had een gevoel alsof ze een hulpelooze muis was, door een ondoordringbaren kring van tot den sprong bereide katten omgeven. In hare hulpeloosheid vond zij den moed der vertwijfeling en, rondziende, zei ze: ‘Daar zit ik nu tusschen een kring getrouwde vrouwen en niet een enkele maal wordt 't woord “Liefde” genoemd. Speelt die dan in 't geheel geen rol tusschen menschen, die gaan trouwen?’ Het stemmengegons en getikkel van breinaalden vervulde de drukkende stilte; zelfs 't schrille gezang van den kararievogel uit het zijvertrek verstomde. Het was alsof een ieder op eens werd herinnerd aan iets dat eenmaal was, of had kunnen zijn, maar dat niet meer zijn kon. ‘Ja, liefde’, zei er een. ‘De liefde,’ viel een tweede in. ‘Zeker, dat is natuurlijk, zonder dat zou men toch maar niet kunnen trouwen.’ ‘Natuurlijk! Maar lieve Marianne, wat heb je toch romantische ideeën! Liefde ontstaat meestal van zelf, als zij door niets gestoord wordt. En... als men jong is en... dan jij... mijn lieve hemel!’ Marianne voelde een rilling, van uit haar hart voortkomend, trillend tot in hare vingertoppen. 's Avonds kwam haar verloofde. ‘Laat ons niet alleen,’ verzocht Marianne toen zij in de gang zijne stem vernam. Zij vreesde ditmaal voor de eerste begroeting en eerst nadat hij was heengegaan, voelde zij zich weer welgemoed en verlicht en ging, een vroolijke melodie neuriënd, te bed. Waarom zou een bruid niet opgewekt zijn? Haar kopje boog zich voor het inslapen nog eenmaal over het geurige bouquet, dat hij haar had gegeven. - Hoe had hij haar daarbij aangezien; zoo goed en zacht en had tegelijk zich over hare hand gebogen. Zij moest nog lachen omdat hij met zulk een vervoering hare hand kuste, die waardige, ernstige man. Hij had een oproeping wegens zaken naar Westpruisen gekregen. Zij vond het aangenaam zoo ver weg te gaan, geheel alleen met hem in den vreemde; nog zoo vol tegenstrijdigheden bleef haar geest tot op den dag voor haar huwelijk. Daar lag zij nog eens, als zoo lang geleden, in de armen harer moeder. Bij het afscheid had hij gezegd: ‘Morgen Marianne, morgen dan zijt ge mijne vrouw!’ Triumfeerend had zijn stem geklonken, ‘Moeder, moet men zich nu gelukkig gevoelen, zoo recht hartelijk verheugd op den dag vóór de bruiloft?’ ‘Wel zeker, kind.’ ‘Moet dat, moeder? Gevoelt elke bruid zich zoo?’ ‘Nu ja, een zekeren angst voor dien eersten stap; de gedachte aan een afscheid uit de ouderlijke woning is toch altijd aandoenlijk! Ga nu naar bed, kind; je zenuwen zijn overspannen.’ En Marianne ging ter ruste en weende zonder eigenlijk te weten waarom. Toen ging zij op hare teenen naar de woonkamer en haalde zijn portret van de schrijftafel. Zij bleef er op staren totdat alles door elkaar schemerde en de afgebrande kaars dreigde uit te dooven. Vermoeid van 't schreien, sliep ze zuchtend in.
Na het huwelijk kozen de jonggetrouwden Berlijn als verblijf, Voor eene reis in het zuiden was Eduard von Lessen's verlof te kort, en waarheen zouden zij midden in den winter anders gaan? Hij had het zoo voorgesteld, tevens omdat hij bij die gelegenheid nog eenige zaken in orde moest brengen. (Slot volgt.) |
|