de en had men trouwens ook geene eigenlijke schepen noodig. Het overtrekken van rivieren geschiedde met lichte vaartuigen, soms wel door zwemmen. Op muurplaten uit de puinhoopen van Ninivé, die van de 8e eeuw v. C. dagteekenen, ziet men afbeeldingen van Assyrische booten, die op den Tiger voeren, en van menschen die zwemmen op aan elkander gehechte lederen zakken.
In de profetiën (600 v. C.) wordt gesproken van Tyrische schepen met ‘zeilen’ (Hebreeuwsch miphras, d.i. het uitgespannene). Zoo meldt ook Herodotus, dat Phenicische schepen ten tijde van den Egyptischen Pharao Necho, d.i. 6 eeuwen v. C., Afrika omvoeren. De uitvinding der zeilen mag dus aan de Pheniciërs worden toegeschreven.
Met hunne sterk gebouwde zeilschepen stevenden nu de Tyriërs door de straat van Gibraltar over den Atlantischen Oceaan ook langs de Europeesche kusten en haalden tin uit Engeland en barnsteen uit de landen aan de Oostzee.
Om koers te houden naar het beoogde doel lette men op zon, maan en sterren. Andere hulpmiddelen waren nog niet gevonden.
Op zeer oude muurschilderingen in Egypte komen ook schepen voor om den Nijl te bevaren. Zij waren lang en smal en hadden een hoog dek; ook roer, mast en zeilen. De oude Egyptische stad Chennoe ontleende haren naam, die ‘schippersstad’ beteekent, aan den daar gedreven rivierhandel.
Niet slechts voor koopmanschap en personenvervoer, maar ook tot den krijg te water werden schepen gebouwd, die aan den vóórsteven van eene ijzeren punt waren voorzien. Een zware scheepsstrijd met pijlen tusschen Perzen en Grieken op de Middellandsche zee, komt voor in September 480 v. C. Verder gevechten tusschen Romeinen en Carthagers (de Punische oorlogen, 264 - 146 v. C.), de zeeslag bij kaap Actium (Sept. 31 v. C.) enz.
Ook roovers doorkruisten de wateren der Middellandsche zee, ongeveer ten jare 60 v. C., met snelvarende roeischepen.
Merkwaardig zijn de berichten aangaande den tocht van Paulus van Myra, in Lycië, naar Rome (65 na Chr.) Deze werd ondernomen met een groot zeilschip, dat, behalve eene lading koren, 276 menschen aan boord had. Aan de beide uiteinden van het schip lagen ankers, - van achteren vier. Dit waren groote steenen, aan touwen gebonden. Van de zeilen wordt genoemd het ra- of bramzeil. Reddingbooten waren aan boord voor het geval van schipbreuk. Men peilde de zee met een dieplood. Dergelijke reizen duurden lang, want in het stormachtige jaargetijde moest men de eene of andere haven binnenloopen en er overwinteren. Zoo vertoefde de apostel, na den schipbreuk, 3 maanden op Melita (het eiland Malta) en reisde toen naar Italië door met een schip, dat tot teeken had: Castor en Pollux. Zoodanig scheepsteeken was veelal een afgodsbeeld op den achtersteven of een naam, die met een gekleurd weefsel in het linnen zeil was aangebracht. De leiding der schepen was steeds toevertrouwd aan een schipper, stuurlieden en matrozen of touwlieden.
Verre tochten op de oceanen bleven nog eeuwen lang groote bezwaren opleveren, omdat het moeielijk was dáár den weg te vinden. Stoute zeevaarders intusschen waren de Noormannen, die van de 9e tot de 11e eeuw, onder aanvoering hunner dusgenoemde ‘Zeekoningen’, onophoudelijk te scheep op rooftochten uitgingen langs de kusten van Europa tot aan Spanje, en ook IJsland, Groenland en Amerika bezeilden.
In 1291 waagden het een paar kooplieden uit Genua, de gebroeders Vivaldo en Thedisius Doria, om met 2 galeien, om Afrika heen, een weg naar Oost-Indië te zoeken. Zij keerden nimmer weder, en nu vermoedde men, dat de hitte zuidwaarts zoo geweldig moest zijn, dat er mensch noch dier konde leven, ja dat de zee zelve er verdampte, zoodat de schepen, die er heen mochten stevenen, in een soort van zoutmodder moesten vastraken.
Belangrijke diensten deed het, denkelijk door de Chineezen uitgevonden en sedert 1300 in Europa op de scheepvaart toegepast, kompas. Hiermede waren alle hemelstreken te herkennen, en meer en meer begon men de wereldzeeën in alle richtingen te doorkruisen. De Genuees Columbus stak den 3en Augustus 1492 uit Spanje in zee, zeilde westwaarts den Oceaan over, ontdekte Amerika en stapte er den 12en October aan wal, waarna hij aan den Spaanschen koning schreef: ‘dat hij het land had gevonden, van waar Salomo het goud liet halen en waartoe de schepen oudtijds drie jaren uitbleven.’ Kort daarna voeren andere zeevaarders, om Afrika heen, naar en door de Indische zee, terwijl ook noordwaarts de poolstreken en Groenland werden bereikt.
Uitgaande van de oude aardrijksbeschrijving van Ptolemeüs uit de 2e eeuw, vervaardigde de Duitscher Marten Behaim in 1492 een aardglobe, en in den loop der 16e eeuw volgden, van de hand der Zuid-Nederlandsche aardrijkskundigen Mercator, Gemma, Ortelius en anderen, vele kaarten, die ook de jongst ontdekte landen aanwezen. Ook met dezen arbeid was weder de scheepvaart vrij wat gebaat.
Wind bleef voor zeeschepen nog gedurende meer dan twee eeuwen de eenige beweegkracht. Wel poogde, naar men wil, een Spanjaard reeds in het midden der 16e eeuw, stoom op de vaart toe te passen en werden in 1736 door zekeren Hulss en nà hem nog door anderen proeven met stoomschepen genomen, doch zonder gewenscht gevolg. In het begin der 19e eeuw echter werd in Noord-Amerika eene in alle opzichten doelmatige stoomboot uitgerust. Deze stak van New-York den Oceaan over en kwam, na 20 dagen reis, behouden te Liverpool aan. Verbeteringen hebben daarna den overtocht van en naar de Nieuwe Wereld nog tot op de helft, ja zelfs tot op een derde van dien tijd verkort.
Van eeuw tot eeuw namen de scheepsbouw en het handelsverkeer der volkeren over de zee in omvang toe, zoodat de koopvaardijvloot van alle zeevarende natiën uit ongeveer 60duizend zeilschepen en stoombooten bestaat, terwijl de oorlogsvloot der gezamenlijke mogendheden meer dan 3duizend bodems telt.