De Huisvriend. Jaargang 1895
(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWolff en Deken.
| |
[pagina 60]
| |
Heeft Betje Wolff het grootste aandeel aan de romans, aan de huiselijke verzen heeft Aagje Deken meer bijgedragen - de ‘Economische liedjes’ werden meer dan vijftig jaar lang algemeen gelezen, ja grootendeels
betje wolff.
van buiten geleerd. Dat waren de liedjes, waarin de dienstboden meerendeels sprekend werden ingevoerd, naar den geest dier tijden, hun eigen braafheid en plichtbesef prijzende. Met groote scherpzinnigheid en uitnemende schalkschheid hebben de begaafde schrijfsters hunne tijdgenooten afgeteekend of beschreven, sprekend en handelend doen optreden, zoo nauwlettend, dat er tal van brieven kwamen van zwaar beleedigde menschen, die in de beschrijving hun eigen portret meenden te vinden. Niemand verwacht hier eene opsomming van de lange lijst der werken van Wolff en Deken, het zij genoeg, te zeggen, dat die lijst zeer lang is. De aanleiding tot dien omvangrijken arbeid had een treurige oorzaak, of liever een samenloop van omstandigheden bracht dien toestand te weeg. Betje Bekker was in 1759 gehuwd met den predikant Wolff, met wien zij zich in de pastorie in de Beemster vestigde. Daar leefde zij met haar twee en dertig jaar ouderen echtgenoot als een dochter met haar vader, en genoot zij zooveel mogelijk van het leven, terwijl haar echtgenoot zat te studeeren. Toen deze in 1777 gestorven was, kwam Aagje met wie zij het vorige jaar had kennis gemaakt, bij haar wonen en in 1778 vestigde zij zich in de Rijp, waar Sara Burgerhart werd geschreven, in 1782 vestigde zij zich te Beverwijk, waar Willem Leevend ontstond. Intusschen had Betje Wolff, die van haar 13e jaar af geleerde studiën had gemaakt, haar meening heel duidelijk uiteengezet, in zake het bestuur van land en kerk. Haar omvangrijke kennis en onvergelijkelijke belezenheid, vooral van de encyclopedisten bracht er haar toe, zich zeer scherp en in sterk vooruitstrevende richting uit te drukken. In 1787, bij de komst der Pruisen, begonnen de hevig patriotsgezinde vriendinnen te vreezen voor de gevolgen van den strijd en ze vluchtten naar Trevoux in Frankrijk, waar ze tien jaren woonden en nog steeds werkten. In 1798 meenden zij veilig naar Holland te kunnen terugkeeren, zij kwamen, maar onder welke omstandigheden? Zekere Nissen, die in vaak al te krachtige woorden zijne genegenheid jegens Betje had betuigd, ontving het beheer over haar niet onbelangrijk vermogen; hij ging failliet en bij zijn faillissement was Betje Wolff geruïneerd en men moest haar geld zenden om in 't vaderland te kunnen terugkomen. Thans begon werkelijk een strijd om het bestaan: met inspanning van alle krachten werden boeken vertaald uit het Fransch, Engelsch en Hoogduitsch, populaire proza-stukken en versjes, alles wat maar gemakkelijk verkoopbaar was, en alleen met de hulp van goede vrienden was het haar mogelijk eenigszins in haar stand te blijven leven. Enkele legaten die volgden, onthieven haar van een deel harer broodzorgen. Tot aan hun dood hebben zij hard doorgewerkt, tot Betje op 5 November 1804 na een hevig lijden bezweek; kort daarop verviel Aagje in ijlende koortsen en den 14en November volgde zij hare vriendin in het graf. Volle acht en twintig jaar hadden zij in de allerinnigste
aagje deken.
vriendschap geleefd en samen gewerkt, een tweede voorbeeld van eendrachtig streven is in onze letterkunde nooit voorgekomen en in de buitenlandsche stellig zeer zeldzaam. | |
[pagina 61]
| |
winterlandschap. Naar F.J. du Chattel.
| |
[pagina 62]
| |
En nu wenscht men weder gelden bijeen te brengen om een nieuwe hulde aan de vriendinnen te brengen. Te Vlissingen, waar Betje Bekker geboren werd, vereeuwigt eene smaakvolle fontein de herinnering aan dit schrijfster-paar, maar op de begraafplaats Ter Navolging bij Scheveningen, waar zij begraven liggen, ontbreekt een ernstig monument, dat hare nagedachtenis in eere houdt en getuigen kan voor de duizenden en tienduizenden, die jaarlijks onze schoone badplaats komen bezoeken. Die herinnering, die opwekking moet er zijn. We leven thans in een toestand van cosmopolitisme, die gevaarlijk gaat worden voor onze nationaliteit, we leven in onze letterkunde in een toestand van opgewondenheid, die bedenkelijk wordt voor ons verstand. Terug naar eenvoud, waarheid en natuur, naar een tijd toen te midden der algemeene verfransching een kern van verwante zielen begrepen, dat het ook eene eer kon zijn Nederlander te wezen. Dat waren de schrijfsters en hare vrienden. De herinnering aan Betje Wolff en Aagje Deken zal ons tevens terugvoeren tot Justus van Effen en tot Doosjes, althans tot den Maurits Lijnslager, waarin echt Nederlandsche karakters voor ons optreden, niet Fransche karikaturen, die Nederlandsch spreken. Het gedenkteeken, dat vrienden en vereerders willen doen oprichten legge een heerlijk getuigenis af van de waardeering, die de Nederlanders hebben voor hun eigen landaard en hun eigen taal. Het brenge ons iets terug van de geestdrift, die de vriendinnen bezielde; - mogen daarom de geldelijke bijdragen in ruime mate binnenkomen, opdat de ijverige leden der Commissie niet moeten zeggen, wat Aagje schreef in een brief van 18 November 1801: ‘Nimmer hadden wij gedacht, dat er zo weinig geestdrift in onze natie... heerschte.’ |
|