omgezet, die Gods genade op het rechte pad heeft geleid. August von Platen is bij zijne lyrische inspiratiën verbaasd, over den genius, die hem als gast bezoekt. In de Helleensche oudheid schreef de naïeve poëet zijne schepping aan de onmiddellijke ingeving van goddelijke machten toe. In het begin van den Ilias, alsmede van de Odyssee beschouwt Homerus zich evenals het mondstuk, waardoor de muze verkondigt, wat zij den sterfelingen over de gebeurtenissen, die hij nu gaat beschrijven, wil openbaren. Görres vertelt ons in zijn ‘Christliche Mystik’, dat Maria von Agreda een boek geschreven heeft, ‘Die Stadt Gottes’ genaamd, en de kunst van haar vruchtbaarheid slechts uit goddelijken invloed kon verklaren, omdat zij met zulk eene snelheid schreef, dat de pen den stroom van hare gedachten nauwelijks kon volgen. Dergelijke ontboezemingen zijn ook te vinden in de autobiographie van de mystieke De la Mothe-Guyon, de vriendin van Fénélon. Wanneer wij het bovennatuurlijke, spiritistische, mediumachtige uit die verklaring wegdenken, dan blijft er eene kern over, die cum grano salis verstaan, voor elke scheppende vruchtbaarheid geldt. Zij vertelt woordelijk het volgende:
‘In deze stille afzondering bekroop mij zulk een lust om te schrijven, dat ik er geen weerstand aan kon bieden. Terwijl ik de pen ter hand nam, wist ik nog geen woord van hetgeen ik wilde schrijven. Ik begon, zonder te weten hoe, en zag, dat het met een vreemde onstuimigheid over mij kwam. Ik lette er nooit op, waar ik had opgehouden, en niettegenstaande ik van tijd tot tijd afbrak, las ik nooit iets over.... Wanneer het geschreven was, dacht ik er niet aan.... Naarmate ik meer schreef gevoelde ik mij meer verlicht.’
En dan zegt zij verder:
‘Voordat ik schreef, wist ik niet wat ik zou schrijven; onder het schrijven zag ik, dat ik dingen schreef, die ik niet geweten had....’
Elk scheppend hoofd, dat iets geschreven heeft, voornamelijk op het gebied van de epiek en het drama, zal mij toegeven, dat hij zulks reeds bij zichzelven heeft waargenomen.
In den vollen stroom der vruchtbaarheid, wanneer de pen den stortvloed der opwellende gedachten en beelden slechts met de uiterste moeite kan volgen, zijn er oogenblikken, dat de auteur zelf verrast en verbaasd is over de personen en tooneelen, die zich aan hem opdringen. Hij heeft een gevoel, alsof eene vreemde macht hem dat alles voorzegt, of alsof zijn geestrijk oog slechts behoefde af te lezen wat in het boek der muzen hiervoor reeds lang volgens de regelen der kunst was opgeschreven.
In welke mate deze inspiraties uit den oorsprong van het onbewuste opwellen, blijkt nog uit het volgend feit. Onder den invloed van zulk eene opwellende epische of dramatische volle vruchtbaarheid, worden soms momenten, scènes, ja zelfs karakters ingevoegd, waarvan men eerst in 't geheel niet begrijpt waarom zij noodzakelijk zijn. Later echter, in het verdere verloop der compositie, blijkt deze noodzakelijkheid; men heeft met hetzelfde instinct, dat de mier voor den naderenden winter doet verzamelen, stof bij elkaar gebracht, uit welks overvloed zich nu de tweede helft van het werk kunstmatig laat organiseeren. Al naar den verschillenden aard der personen, komen zulke bijzonder gunstige uren meer of minder dikwijls voor. Waar hun menigvuldigheid een zeer hoogen graad heeft bereikt, daar zal ook eene bijzonder groote vruchtbaarheid aanwezig zijn.
Wanneer de bovenbedoelde stelling, n.l. dat de hoedanigheid eo ipso onder de hoeveelheid lijdt, ergens bevestigd was, dan zouden die kunstenaars, dichters enz., die ons het grootst aantal werken hebben geleverd, gewoonlijk beunhazen en sukkelaars zijn; de meesters zouden wij dan daar moeten zoeken, waar een zoo klein mogelijk aantal werken aanwezig is. Inmiddels zooals reeds is aangeduid, is het met de zaak in werkelijkheid eer omgekeerd gesteld. Naar voorbeelden behoeft men op geen enkel gebied van kunst lang te zoeken. Ze doen zich bij dozijnen tegelijk vanzelf voor.
Ons allen klinkt nog het vers van Platen in 't oor:
‘En was een held aan vruchtbaarheid, gelijk Calderon en Lope?’
Niettegenstaande deze spreekwoordelijke vruchtbaarheid, geldt Calderon heden ten dage nog voor het schitterendst dichterlijk genie, dat de katholieke godsdienst ooit opleverde. Ook bevindt zich onder de vierhonderd stukken, die hij geschreven heeft, geen bijzonder groot procent aan stukken van minder waarde. Vierhonderd stukken. Dat zijn, wanneer wij den tijd van de vruchtbare geestkracht van Calderon op rond veertig jaar rekenen, tien stukken in een jaar of om en nabij één in de maand. En daarbij had de man vlijtig wiskunde, philosophie en rechtsgeleerdheid bestudeerd, was in Nederland soldaat geweest en had toen, later als kapelaan van de aartsbisschoppelijke kerk te Toledo, alsook bij de congregatie van de heilige Petrus, minstens evenveel te doen als eenig andere geestelijke in dien tijd, in dezelfde betrekking.
Waar zijn zij nu, in vergelijking met dezen grooten schrijver van tooneelstukken, die twaalf dozijn boosaardige tijdgenooten, die zich in pharizeesche hoovaardigheid op den borst sloegen en morden: ‘Heer God, ik dank U, dat ik niet ben als die man daar, maar als dramatisch auteur gelijk de leeuwin, die maar één jong werpt, maar een echten en krachtigen leeuw.’
Vergeten, ter eeuwige rust begraven op het kerkhof der literatuur-geschiedenis, zonder hoop om op te staan. De gewaande leeuwen zijn juist katten geweest, heel gewone huiskatten, terwijl Calderon zich over meerdere leeuwen verheugt, wier stem nog heden ten dage van het Oosten tot het Westen te hooren is!
Lope bovendien, de eigenlijke schepper van het Spaansche nationeel tooneel - welk een reus aan vruchbaarheid!
Deze vruchtbaarste auteur uit alle tijden en volkeren schreef bovendien ook tallooze historische, epische gedichten, satiren, epistels, herdersgedichten, humoresken, novellen en romans; zijn hoofdwerk echter bestaat in vijftienhonderd tooneelstukken en auto's.