De Huisvriend. Jaargang 1895
(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe wester-afdeeling van Borneo.
Omtrent het tijdstip waarop Borneo het eerst door Europeanen werd bezocht, heerscht eenige onzekerheid. Door sommigen wordt
| |
[pagina 50]
| |
De stichting van het rijk van Pontijanak.De Arabieren bezochten reeds in de IXe eeuw onzer jaartelling Indië en China; zij deden op hunne tochten ook de eilanden van den Archipel aan. Geloofsijver paarde zich aan winzucht om talrijke Arabieren naar deze afgelegen gewesten te drijven. Sumatra, Java, Borneo werden door de apostelen van den Islam overstroomd, die door de kracht der overreding of van het zwaard duizenden tot de belijdenis noopten: ‘er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn Profeet’. De meesten zijn arm bij het verlaten van hun geboortegrond, en moeten bij hunne komst door de nimmer falende hulp hunner landgenooten ondersteund worden; maar door spaarzaamheid en overleg, vaak gepaard met oplichterijen, verwerven zij zich niet zelden een aanzienlijk vermogen. Groot is de eerbied, dien de inboorlingen der eilanden dezen vreemdelingen toedragen, die hen in de kennis van de heilige taal des Korans en van de wettenOfficiers-woningen.
en voorschriften van den Profeet, zoowel als in geestkracht en schranderheid verre overtreffen. Den voornaamsten Maleier en Javaan is het eene eer de hand van den geringsten Arabier te kussen. Thans is het aanzien der Arabieren waarschijnlijk nergers grooter dan op Borneo's Westkust, waar te Pontijanak een Arabisch geslacht op den troon zit. Deze Arabische fortuinzoekers wisten dikwijls de hoogste posten machtig te worden, sloten huwelijken met dochters uit de regeerende familiën en drongen soms de vorsten, die hen met hun vertrouwen vereerden, van den troon of stelden zich aan het hoofd eener volkplanting, waardoor zij de stichters werden eener nieuwe dynastie. Het merkwaardigste voorbeeld der verheffing van eene Arabische familie, dat de geschiedenis van den Archipel weet aan te wijzen, is waarschijnlijk: de stichting van het rijk van PontijanakGa naar voetnoot1). Omstreeks het jaar 1735 kwam een Arabisch fortuinzoeker, Sjerief Hoesein ibn Ahmed-el-Kadri genaamd, zich te Matan nederzetten. Hij verwekte er door zijn voorbeeld van vroomheid en zijne leer, die op eene stipte nakoming der voorschriften van de godsdienst aandrong, veel opzien en kwam allengs in reuk van heiligheid. De sultan overlaadde hem met gunstbewijzen en schonk hem onder anderen eene schoone Dajaksche slavin. Spoedig echter veranderde zijne gezindheid en de Sjerief die voor zijne veiligheid begon te vreezen zond eene uitnoodiging aan den vorst van Mampawa om hem te laten afhalen. Deze voldeed ten spoedigste aan zijn verzoek en benoemde den Arabier tot zijn rijksbestuurder. Hier schonk hem de bovengemelde Dajaksche vrouw in 1742 een zoon, die den naam van Abdoe'r-rahman ontving. Sjerief Abdoe'r-rahman gaf reeds vroeg blijken van schranderheid, ondernemingsgeest die aan vermetelheid grensde en groote eerzucht. Toen hij den mannelijken leeftijd had bereikt, verwierf zijn vader voor hem eene dochter van den vorst van Mampawa. Doch dit was voor zijn eerzucht niet genoeg. Hij beproefde nu eerst zich een aanhang te Mampawa te vormen, doch toen dit niet gelukte ging hij zijn fortuin ter zee beproeven. De kaapvaart bracht hem een aardig fortuin op en na te vergeefs opnieuw getracht te hebben zich een aanhang te Mampawa te verwerven besloot hij naar het voorbeeld van zoovele Maleische hoofden, met zijne volgelingen het aanleggen eener volkplanting te beproeven. Hij voer met 15 vaartuigen de Kapoeas rivier op en koos tot de plaats zijner vestiging het punt harer vereeniging met de rivier van Landak. Vóór de landtong, door de vereeniging der rivieren gevormd, lag toenmaals een eilandje, sedert met den vasten wal vereenigd, dat nimmer misschien door een mensch betreden, maar als de verblijfplaats van afgrijselijke spoken berucht was. Hier besloot Abdoe'r-rahman het werk der ontginning aan te vangen. Ofschoon zijne volgelingen, vooraf door hem geraadpleegd, zich geheel aan zijn oordeel onderwierpen, had hij echter moeite hunne bijgeloovige vrees te overwinnen; hij liet zijne prauwen rondom het eiland scharen en het een paar uren lang beschieten, om de pontijanakken, zoo noemde men de spoken, die hunnen naam aan deze plaats gegeven hebben - te verjagen, en sprong daarop het eerst met pârang (hakmes) in de hand aan wal. Zijne onderhoorigen volgden hem en in korten tijd was een ruime plek schoon gekapt, waar nog in den avond van dienzelfden dag, 7 Januari 1772, een aantal kleine bamboezen pondonks of loodsen werden opgericht, om voorloopig tot woonplaatsen te verstrekken. Vervolgens bouwde hij hier de moskee, die het middelpunt der nieuwe negri (stad) werd, terwijl zijne volgelingen langs de rivieroevers huizen en kampongs aanlegden. Dit was de oorsprong van Pontijanak. Omstreeks 1779 werd op de plaats waar thans het huis van den resident staat, door de Hollanders een fort opgericht. Het tegenwoordige ‘Fort du Bus’ is van lateren datum. | |
[pagina 51]
| |
Het tegenwoordige Pontijanak.Wanneer men op het houten plankier van den ‘Boom’ (tolkantoor) te Pontijanak aan wal stapt, dan vallen al dadelijk de nette houten woningen aan den rivierkant in 't oog,Voorgalerij particulieren-woning.
met hun sierlijk aangelegde tuintjes. Langs de rivier vindt men een goed onderhouden, met grint verharden, smallen weg, waar behalve een viertal particuliere huizen, de twee zeer ruime gouvernementswoningen voor de Civiele en Militaire autoriteiten zijn gelegen. Verder loopt deze weg langs een goed aangelegden tuin, waarin zich een muziektempel bevindt. Des Zondags 's middags van 5-6 uur speelt de bataljons-muziek in dezen tuin en luistert de fine fleur der plaats naar de wel eens weinig muzikale Mandor-naald.
muziek. Maar het vroolijkt de menschen toch op, al hebben nu ook alle instrumenten niet eenzelfde diapason. De overige wegen zijn nog iets smaller dan die langs de rivier, die ook goed onderhouden is en verder vindt men er slooten parits, zooals men ze hier noemt - tot in 't oneindige. Het meest typische van de geheele plaats zijn wel al de bruggetjes. Behalve de reeds genoemde woningen langs de rivier, kan men toch geen huis binnengaan of men passeert eerst een bruggetje, dat òf over de parit voert òf noodzakelijk is, omdat het erf der woning lager ligt dan de vloed waterstand der rivier. En dit is nu juist de keerzijde van het nette plaatsje, want bij vloed loopen nagenoeg alle erven onder water. Indien men van Pontijanak een goeden indruk wil behouden, moet men het echter ook vooral niet bij den allerlaagsten waterstand bekijken, want dan ziet men werkelijk meer modder dan vasten grond en dat slijk is uit den aard der zaak niet altijd even streelend voor het reukorgaan. Nog vindt men aan de rivierzijde, tusschen het begin der Chineesche wijk en 't fort gelegen, een gedenknaald, opgetrokken van cementsteen, waarin op een marmeren plaat vermeld staan de namen der gesneuvelden bij de Mandorsche onlusten in 1884. Alle huizen zijn op palen en uit den grond gebouwd. Dwarshouten beletten deze palen van het aardrijk te verdwijnen. Het Europeesch gedeelte van het stadje, dat wat zijne waterigheid betreft, eenig is, bestaat uit: een eenvoudige versterking tegen een inlandschen vijand met ruime gebouwen er in; een hoogst doelmatig troepenkampement daarbuiten; een goed ingericht hospitaal; een net officierskampement, waarvan helaas enkele woningen, voor een tropisch klimaat, wel wat al te bekrompen zijn; een klein en tevens verbazend tochtig societeitsgebouw op de rivier; een ijsfabriekje en nog eenige zeer eenvoudige gouvernementsgebouwen. De Chineesche wijk neemt een aanvang op weinige schreden van de societeit en bestaat uit een zeer langen, goed onderhouden weg, met aan weerszijden een aaneengesloten rij kleine toko's (winkels); in een doorloopende voorgalerij hebben de winkeliers bovendien een deel hunner waren uitgestald. Van de hoofdstraat voeren verder tal van dwarsstegen, alle met plankieren van ijzerhout, naar een onnoemelijk aantal gangetjes met de gebruikelijke parits en bruggetjes. | |
[pagina 52]
| |
In één woord, een echt Chineesch labyrinth. De drukte en bedrijvigheid, die in dit gedeelte van Pontijanak heerscht, vormt een groot contrast met deGezicht op de rivier en Maleische kampoeng.
deftige kalmte in de Europeesche wijk, waar men slechts in den vroegen morgen en nadat de zon ter ruste is gegaan, kans heeft eenige wandelaars te ontmoeten. Het Maleisch gedeelte van Pontijanak ligt aan de overzijde der rivier en is zeer uitgestrekt. Het ziet er hier verbazend armoedig uit. Het vorstelijk paleis valt niet erg meê, alleen de woningen van enkele grootwaardigheids-bekleeders en van sommige handelaren zien er goed uit. De huizen zijn op hooge palen gebouwd, omdat de geheele landtong bij vloed onder water loopt. De Maleiers van Pontijanak en van de geheele Westkust zijn, op enkele uitzonderingen na, vrij arm. Zij hebben niet veel behoeften en trachten aan den kost te komen met visschen, met kleinhandel, het zoeken van boschproducten en enkelen ookChineesch kamp.
met voor eigen gebruik op kleine bouwvelden padi te teelen. Pontijanak bezit verder nog twee stoomfabrieken, die een weinig buiten de kom der gemeente zijn gebouwd: een houtzagerij en een fabriek tot bereiding van klapperolie en tengkawangvet. De klapperolie wordt gewonnen uit het vleezig gedeelte van de vrucht van den cocospalm, die in de kustvlakte van Pontijanak bij millioenen en millioenen is aangeplant en daar welig tiert. Als de rijpe vrucht van den vezeligen buitenbast is ontdaan wordt ze in stukken gehakt en dan in de zon gedroogd; in dien toestand is ze in den handel onder den naam van coprah bekend. Machinaal wordt de coprah verder zeer klein gesneden en daarna perst men er langs hydraulischen weg de olie uit, die in Europa tot bereiding van zeep en kunstboter dient. Het tengkawangvet wordt in de fabriek op dezelfde wijze getrokken uit de kleine vrucht van den tengkawang- of vetboom, die Borneo tot vaderland heeft. In Europa gebruikt men het tengkawangvet bij de bereiding van stearine. En verder bezit deze plaats een diamantslijperij. Wanneer men de rivier een half uurtje oproeit, komt men aan een ruime loods die in kleine vertrekjes is afgedeeld, waarin men de diamanten slijpt, die bijna uitsluitend van Landak afkomstig zijn. Bepaalde mijnen heeft men daar niet. Men graaft er kuilen van twee tot tien meter diepte, in de hoop op de ertslaag te stuiten, waarin deze kostbare steensoort veelal voorkomt. Met behulp van eene kleine waterleiding wordt het erts uitgespoeld en dikwijls heeft men dan het geluk een goede vondst te doen. Maar nog veel meer komt het voor, dat het erts, eenvoudig wegblijft en al het werk is dan te vergeefs geweest. Ook enkele stroomversnellingen in de Landak rivier bevatten diamanten. Bij zeer lagen waterstand, als ook de stroom niet hevig is, zijn duikers in staat die rivier hare schatten te ontworstelen. | |
[pagina 53]
| |
Ga naar voetnoot1) Het Europeesch publiek te Pontijanak is er gedeeltelijk civiel, namelijk: de Resident, de Assistent-resident, de Secretaris en nog tal van andere autoriteiten, die iets minder hoog in de ambtelijke hierarchie staan, en verder militairen, vertegenwoordigd door den Majoor, Militairen commandant met zijn staf en de officieren, behoorende bij het ongeveer 200 man sterke detachement, dat te Pontijanak
Kerkhoflaan.
in garnizoen ligt. En particulieren, vraagt men wellicht, zijn die er niet? Eigenlijk gezegd is er te Pontijanak maar één particulier, maar die kan gerust voor zes tellen, omdat de geheele Europeesche particuliere industrie, in de grootst mogelijke verscheidenheid, door dien éénen particulier met zijn vele Europeesche employés wordt vertegenwoordigd. De genoegens van Pontijanaks ingezetenen zijn niet zeer talrijk, moet ik zeggen. Lectuur, ja zelfs veel lectuur, daarmede vermaakt men zich in hoofdzaak tot ontspanning van de dikwijls zware ambtsplichten. Eens in de week gaat men in den vooravond met de dames naar de societeit om naar de muziek van het bataljon te luisteren en zeer dikwijls gaat men alleen societeitwaarts om van het heerlijke gezicht over de rivier te genieten. Van tijd tot tijd is er natuurlijk ook een speelavondje. Gastvrouw en gastheer sloven zich dan uit om het een ieder naar den zin te maken. Men komt gewoonlijk om negen uur; de dames gaan in een erg ronden kring zitten en de heeren blijven in de niet altijd ruime woning staan, totdat koffie en likeuren rondgediend zijn en het spelen een aanvang neemt. De geheele feestavond heeft een kalm, soms zelfs deftig verloop en slechts van tijd tot tijd gaat bij een heeren-tafeltje een juichtoon op, als iemand er een mooi spel schandelijk heeft verloren. Men drinkt, waar men trek in heeft; de gastvrouw doet haar uiterste best een ieder te overredeniets van de heerlijke gerechten te gebruiken, die zij hoffelijk aanbiedt; men staat tegen twee uur 's nachts op en bedankt gastvrouw en gastheer voor den genoegelijken avond, die zeer zeker het meest genoeglijk is gevonden door een enkel hartstochtelijk hombreur, omdat hij er zich nog gedurende veertien dagen op beroemen kan, een sans prendre in de schoppen te hebben gewonnen met ‘drie matadors sec, boer derde in de harten, geen renonce en de rest geen haalbare trek.’ Bals worden er te Pontijanak weinig gegeven; alleen nu en dan bij den Resident en verder ééns of tweemaal in het jaar in de societeit. En overigens wandelt men er langs den grooten | |
[pagina 54]
| |
toer, langs den kleinen toer, langs het groote vierkant en langs het kleine vierkant, zooals de wandelwegen voor een oningewijde wel eenigszins gecompliceerd worden aangeduid; doch alleen als het niet regent... en het regent er schrikbarend veel. Maar dit is gelukkig, want men heeft aan dien neerslag bepaald behoefte om ook nu en dan te kunnen drinken, daar toch te Pontijanak geen putten zijn en het rivierwater er in sommige jaargetijden alles behalve drinkbaar is. Maar wanneer op feestavonden de sluizen des hemels bij vergissing zijn opengebleven, is men met dien vochtigen zegen volstrekt niet ingenomen. Want... tot paarden en rijtuigen heeft men het te Pontijanak nog niet kunnen brengen, omdat de stichters der plaats de wegen en bruggen daar niet op ingericht hebben. Et l'on revient toujours à ses premiers amours zuchten de dames en laten zich in zeer primitieve draagstoelen balwaarts geleiden. Over het algemeen heerscht onder het publiek een prettige toon, ofschoon het niemand te Pontijanak schijnt te bevallen. Men kent in een ambtelijk plaatsje, als Pontijanak, een ieders krachten, óók de financieele natuurlijk en gaat, behoudens den verschuldigden eerbied voor hooger geplaatsten, van het gezond denkbeeld uit: ‘als ik mijn plicht doe en tijd van leven heb, kom ik er ook wel.’ En verder heeft ieder zijn lief en leed, maar leed hebben er vooral de ouders, die aan de opvoeding hunner kinderen hoogere eischen stellen, dan hetgeen de lagere school kan verschaffen en helaas! genoodzaakt zijn hunne lievelingen òf naar Batavia òf naar Holland te zenden. |
|