Een kostbaar tooisel.
Tot de meest kostbare lijfsieraden behooren ongetwijfeld de edelgesteenten.
Edelgesteenten noemt men die mineralen of delfstoffen, welke zich doen kennen aan eene bijzondere hardheid, fraaie kleuren, glans en doorzichtigheid. Men onderscheidt ze in edele en halfëdele. Edel zijn: diamant, smaragd, saffier, robijn, amethist, toermalijn, opaal, granaat, topaas, hyacinth, chrysolith en beril. Halfëdel heet men de minder doorschijnende, maar toch ook glanzige en schoon gekleurde steenen, als: agaat, sardonix, jaspis, turkoois, onyx, barnsteen enz. Vele dezer steenen komen voor in verschillende tinten. Zoo, b.v. het beril in groen, geel en blauw; het turkoois in groen en blauw; het granaat in rood en geel. Andere worden alleen kleurloos of in eene enkele kleur gevonden. In alle werelddeelen treft men edelgesteenten aan. Zij bestaan uit onderscheidene aardsoorten. De waarde is zeer uiteenloopend en hangt af van grootte en schoonheid. Het duurst en kostbaarst is het diamant. Reeds in oude tijden was dit gesteente bekend. De Grieken noemden het Adamas, een woord dat is afgeleid van damas, ‘bedwingen’, en zooveel zegt als ‘onbedwingbaar’, met het oog op de buitengewone hardheid der stof. Onder dezelfde benaming vinden wij het ook bij Romeinsche schrijvers uit de eerste eeuw vóór en de eerste eeuw van onze jaartelling, met name bij Virgilius, Ovidius en Plinius, vermeld. Het schijnt echter dat er destijds weinig waarde aan werd gehecht.
Het diamant heeft een sterk lichtbrekend vermogen. Na de in later tijd ontdekte boriumkristallen overtreft het in hardheid alle andere lichamen. Het bestaat uit enkel koolstof en kan in een sterken vuurgloed worden verbrand. Behalve de kleurlooze, vindt men grijze, bruine, groene en gele, ook wel (ofschoon zeldzamer) blauwe, roode, oranje en zwarte diamanten. Zij komen voor in rivierzand, grind, steengruis enz. Vroeger leverden Ethiopië, Arabië en ook enkele oorden van Europa diamanten op. Thans worden zij meerendeels gevonden in en bij Britsch-Indië, op Sumatra en Borneo, in Brazilië en de gewesten aan de Vaal- en Oranjerivier, in Afrika. In den omtrek der Vaalrivier werden sedert 1867 tal van diamanten verzameld, die op den kalksteenachtigen bodem verstrooid lagen. Daaronder was er één ter grootte van eene okkernoot, waaraan men den naam van de Ster van Zuid-Afrika gegeven en eene waarde heeft toegekend van 3 tot 4 ton gouds. Een andere, nog grooter dan deze, is zelfs op niet minder dan anderhalf millioen gulden geschat. Kleinere brachten 4 tot 6 duizend gulden op.
In Brazilië ontdekte men rijke groeven of diamantvelden in 1728. Men berekent dat dáár, sedert de ontdekking, gedurende een tijdsverloop van honderd jaren minstens 6½ millioen karaat, dat is ongeveer 1300 kilogram diamanten gevonden werden.
Het zoeken geschiedt in Brazilië, voor rekening en onder gestreng toezicht der Regeering, door negerslaven. In loodsen, die in bekende diamantstreken worden opgeslagen, verzamelen zij gedeelten gronds uit de drooggelegde rivierbeddingen, wasschen die aarde uit, totdat slechts steengruis overblijft, en onderzoeken die stof nauwkeurig. Duizenden negers houden zich met dit werk op verschillende plaatsen bezig. Die een diamant vindt klapt in de handen. Dan neemt een beambte den steen over, weegt hem en teekent de vondst aan.