Idylle.
Waarom kan het er bij een varkenskot niet idyllisch toegaan? Alles komt immers aan op den smaak en de bij-omstandigheden. Een helder zonnetje, een eigenaardige, in het begin wat benauwende geur, een droomerige stilte, die slechts nu en dan door een tevreden geknor wordt afgebroken, dat zijn waarlijk bestanddeelen genoeg om een echt landelijke stemming te voorschijn te roepen, de stemming die wij zoo gaarne voelen als wij de drukte der zaken en het gewoel der stad ontvlucht zijn.
Het is onzen grooten Israëls uitstekend gelukt deze stemming op zijn doek te vertolken; men ziet het den beiden kinderen aan, dat zij ten volle genieten (!) want de geur die onze verfijnde neusgaten misschien zou hinderen, is voor hen een aangenaam parfum, dat misschien hun eetlust opwekt doordat het hun de hoop geeft op smakelijke balkenbrij, leverworst, ham en wat het knorrende dier meer oplevert.
Maar gelukkiger dan die twee moet zich het zwijn zelf gevoelen, dat geen vrees kent voor de toekomst en niet vermoedt, wat er zooal van hem verwacht en gehoopt wordt, en dus rustig voor het oogenblik leeft. In hem verheft zich het gevoel voor het idyllische tot in het ideale. 't Is om er jaloersch op te worden. Waarlijk! men zou wenschen hem gelijk te zijn... maar neen! Dat zou toch al te ver beneden onze waardigheid van menschen zijn, zoo iets te wenschen.
Met zoo'n dier zouden wij toch, ondanks alle benijdenswaardige voorrechten, liever niet vergeleken worden. Wij willen tevreden zijn met het verkwikkende, echt landelijke gevoel dat het in ons opwekt, en evenals die kinderen ons verheugen in de gedachte, welke lekkernijen dat beest in zijn schoot bergt en die ons genietingen beloven, welke ook ons leven aangenaam en begeerenswaardig maken.