Toen en nu.
Door A.J. Servaas van Rooijen.
I.
Het Huygenshuis - Departement van Justitie in Den Haag.
Het bezoek door de Vereeniging die Haghe, gebracht aan het Departement van Justitie, ter plaatse gebouwd waar eenmaal het Huygenshuis stond, heeft wederom opnieuw de aandacht gevestigd op dat plekje historischen grond, waar de groote Constantijn, dichter en staatsman, dichter misschien meer dan staatsman, in elk geval staatsman door zijn ambt als geheimschrijver van prins Frederik Hendrik, omstreeks een halve eeuw gewoond, gewerkt en gedacht heeft.
Het terrein, tot den bouw van zijn deftige woning, werd hem met goedkeuring van Gecommitteerde Raden in 1634 door zijn vorstelijken meester vereerd, ‘niettegenstaande groote spartelingen van benijders.’
Huygens wilde iets degelijks doen bouwen. Hij begreep, dat hij als man van smaak, van gezag, van historie, niet tevreden mocht zijn met muren, waarin ramen waren voor licht, deuren om in en uit te gaan, waarop rustte een dak om zich voor atmospherische invloeden te beveiligen; hij wilde wat schoons en wat groots, en ging te rade met den beroemden Jacob van Campen, ‘de(n) ‘groote(n) besteller van wel-bouwenskunst en die de ‘sterflickheyt des tyds wel zal overleven’, zooals Huygens profeteerde, en ook met diens evenknie Pieter Post.
Drie jaren duurde het maken van ontwerpen en het doen uitvoeren van den bouw naar die ontwerpen, maar toen ook konden stichter en bouwmeester, beiden, tevreden zijn.
Ter zijde van de Lange Poten aan het Plein, toen aangeduid als de Zuid-oostelijke hoek van het Akerland, verrees te 's-Gravenhage de voorgevel van een gebouw, dat nog tot ver in deze eeuw, zij het ook wat veranderd en gewijzigd, bleef bestaan, al wisselde het ook van eigenaars en bewoners.
De voorgevel was van baksteen opgetrokken. ‘Het middengedeelte, met vestibule en trap was kenbaar door een avant-corps, met ionische pilasters van zandsteen, met kroonlijst en fronton, bekroond door een drietal beelden.’ De vier schoorsteenen droegen ijzeren wereldbollen, de sphaerae ferreae, die menig puntdicht aan 's dichters pen ontlokte.
En toen de bouw voltooid was, en hij de deugdelijkheid van het werk als goed erkende, toonde hij zijne ingenomenheid er mede door verschillende gedichten, waarin hij, wat gewrocht was, verheerlijkte. Ook teekeningen en gravures liet hij er van vervaardigen, en gaf deze aan zijne vrienden ten geschenke, en toen in 1829, na den dood van den toenmaligen eigenaar, den Staatsraad Jhr. Johannes Goldberg, met reusachtige aanplakbiljetten, zoo in de Hollandsche als in de Fransche taal, de verkoop er van werd aangekondigd, stroomden drommen van Hagenaars ter plaatse om 't Huygenshuis van binnen te zien en te bewonderen.Ga naar voetnoot1)
Wat al fraaie zaken, kunstwerken en versieringen vielen er te bezichtigen!
In de vestibule: twee groote standbeelden van gebronsd gips, op voetstukken van hardsteen, van zeer fraai Italiaansch werk, voorstellende den landbouw.
De voorkamer rechts was versierd met tapijtbehang, voorstellende o.m. een markt, een oogstfeest, een vischvangst; verder vond men daar een Engelschen schoorsteen, met mantel van marbre brocatelle, een vasten spiegel, en een medaillon-schilderwerk, het borstbeeld van Prins Willem III, door P. Zeegers. In de suite vond men een schoorsteen van bijzondere samenstelling, in den vorm van een pyramide, waarvan het zware marmeren voetstuk den vuurhaard bevatte.
De boekenkamer was versierd met een Engelschen schoorsteen, met mantel van zoogenaamd koningsrood marmer, waarboven de portretten in natuurlijke grootte, van Prins Frederik Hendrik, en van 's vorsten gemalin, Prinses Amalia Van Solms, door Miereveldt.
Deze kamer stond in verbinding met een muziekkabinet, dat volgens den laatsten smaak geheel geplafonneerd en met stuc was bekleed.
In één woord, waar men kwam, waar men zag, overal vond men het beste en het schoonste wat kunst en smaak, somwijlen wel iet of wat gemoderniseerd, konden geven.
De Staat werd eigenaar voor eene som van 26.000 gulden.
De kunstschatten van het ‘huis Huygens’ werden heren derwaatts verspreid, en enkel en alleen kan men in het lokaal 153 van het Rijksmuseum nog eene herinnering er aan terugvinden, wijl zich daar nog bevindt eene volledige betimmering met bijbehoorenden schoorsteenmantel, dubbele en enkele deuren, alles blauwgroen geschilderd en met goud afgezet; de wanden, die in paneelen zijn verdeeld, bekleed met gebloemde zijden stof.
In 1876 begon men met de amotie.
Het Huygenshuis, sedert bevolkt geweest door ambtenaren van Oud-Koloniën, v. Binnenlandsche zaken, v.d. Raad v. Toezicht op de Spoorwegdiensten, en van de Ingenieurs van het Stoomwezen, werd afgebroken en wederom werden er door vroede mannen en capable bouwmeesters plannen ontworpen, om de ledig geworden plek te bebouwen, en het tegenwoordige Departement van Justitie verrees in al zijn majestueuze schoonheid.
Het terrein, eenmaal voor het Huygenshuis gebruikt, en waarvan de tuinen volgebouwd werden met den