De Huisvriend. Jaargang 1895
(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKlokkengieten.
| |
[pagina 27]
| |
‘Neemt nu hout van pijnboomstammenGa naar voetnoot1)
Goed gekloofd en droog bewaard!
Stookt ze, tot de gloed der vlammen
Ongetemd naar boven vaart!
Kookt de koperbrij!
Giet de tin er bij.
Dat de taaie klokkenspijze
Vloeien moog' op rechte wijze!
Is de klokkenspijs gaar, zoo wordt zij uit den oven gelaten en loopt zij door een goot in den vorm. De vervaardiging van dezen vorm vereischt, evenals het juiste vermengen en smelten der spijs groote zorg. Zij vindt plaats in den zoogenaamden damkuil, een diepte welke zich voor den oven bevindt en groot genoeg is
begraven van de vormen.
om een groote klok of verscheidene kleine te bevatten. Op den bodem van dezen kuil wordt eerst de kern van den vorm d.w.z. de gewelfde, kegelvormige massa opgericht, die de binnenholte der klok moet uitmaken. De kern bestaat uit met leem overtrokken metselwerk en moet vóór het gieten reeds blootgesteld geweest zijn aan de werking van het vuur om voldoende vast en droog te worden. Op deze kern brengt men nu het eigenlijke model der klok aan: Makkers, 't is nu tijd van gieten!
Grijpt met forsche hand den stop!
Maar eer wij den stroom doen vlieten,
Stijge een vrome smeekbede op!
Heer, behoed ons werk!
Meer dan reuzensterk,
Doet de dampende erts heur baren
In den mantel nedervaren!
Deze ‘mantel’ wordt over het model op den vorm gelegd, en neemt den afdruk aan van de buitenzijde der klok en is zoodanig ingericht, dat hij zich gemakkelijk laat afnemen. Is de mantel klaar, zoo neemt men hem af om het model - het ‘hemd’ zooals de klokkengieter zegt - te verwijderen en zet hem er dan weder op, maakt de voegen zorgvuldig toe, brandt ook den mantel en vult nu den kuil rondom den vorm vast aan, opdat de druk der vloeibare klokkenspijs den vorm niet kan doen springen. Bijzondere voorzorgen worden er vereischt om het aanhechten van het model aan de kern en aan den mantel te beletten, om het ontwijken van de in den vorm aanwezige lucht, gedurende het gieten mogelijk te maken enz. Is zoo de vorm voorbereid, zoo leidt men van den oven uit daarheen een goot en begint de vulling. Hierbij moet men natuurlijk nauwkeurig berekenen, hoevee metaal noodig is voor de geheele gieterij. In den grond is 't opgenomen
Heel de vorm is vol gevloeid:
Zal het schoon te voorschijn komen,
't Werk met zooveel zweets besproeid?
| |
[pagina 28]
| |
het gieten der klok.
| |
[pagina 30]
| |
Menig kleiwand zwicht
't Grieten feilt zoo licht;
Ach! misschien terwijl wij hopen
Kwam de ramp reeds d'arbeid sloopen!
Al naar de grootte der gegoten klok laat men deze een of meerdere dagen in den vorm afkoelen, maakt dan den kuil ledig, breekt den mantel voorzichtig af, heft de klok van de kern op, ontdoet haar van alle aanhechtsels d.w.z. de metalen die de luchtkanalen vullen, vijlt en poetst haar zuiver af, waarna men er den klepel in hangt, en er het bovenstuk, waaraan zij moet opgehangen worden, op aanbrengt. Breekt den kleivorm nu aan stukken!
Trouw heeft hij zijn dienst volbracht,
Mocht onze arbeid wel gelukken!
Heerlijke aanblik die ons wacht!
Hamert beurt om beurt,
Tot de mantel scheurt!
De aarden wand moet weggenomen,
Wil de klok te voorschijn komen!
ciseleeren der klok.
zijn helpers, wier flinke gestalten in den glans van het vuur een tooverachtig schouwspel opleveren. Hoeveel van dit oogenblik afhangt, en welke hoopvolle verwachtingen een ongelukkig toeval, een gebrek aan zorg kan vernielen, blijkt uit de zenuwachtige spanning van alle aanwezigen; dit alles draagt er toe bij om den indruk te versterken en voor goed in ieders geest te prenten. De Meester weet den vorm te breken
Met wijze hand, ter rechter tijd,
Maar wee, wanneer in vlammenbeken
De gloeiende erts zich zelf bevrijdt.
Met oorverdoovend donderkraken,
Scheurt zij heur klei en kluis van een:
Als uit ontsloten helleketen
Braakt zij vernieling om zich heen.
Een zeer uitgebreide wetenschap ligt ten grondslag aan het vooruitberekenen van de tonen der klok die, zooals van zelf spreekt van het hoogste belang is voor het verkrijgen der harmonische klanken. Hoogte en laagte der tonen hangen in de eerste plaats af van de wijdte van den ondersten klokkenrand, de monding. De omstandigheid, dat de klok boven aan de kap nauwer is dan aan de monding, zoodat zij daar bij het aanslaan van den klepel snellere trillingen maakt dan van onder, doet bijtonen ontstaan, die bij juiste verhoudingen harmonisch met den hoofdtoon samenklinken en dezen voller en ronder doen schijnen. Hoe moeielijk dit vooral bij klokken van buitengewone grootte vooruit te bepalen is, bewijst de beroemde Keizersklok in den dom van Keulen, die gesmolten werd uit de buitgemaakte Fransche kanonnen en die driemaal moest worden overgegoten om een met de andere domklokken overeenkomenden klank te verkrijgen. Deze klok, de grootste van Duitschland is 3.25 hoog, 3.52 M. wijd en 26,250 kilogram (525 centenaars) zwaar. De dikte der wanden bedraagt op de plaats waar de 3 M. lange en 70.5 Kg. zware klepel slaat, 29 cM., aan de kroon 8 cM. Eenige andere groote klokken zijn die van den Olmutzer Dom en van de Weener Stephanuskerk, met alle toebehooren 514 centenaars wegend, de Erfurter 270 centenaars, die van het Vatikaan 260 centenaars. De grootste klokken der wereld bezit Rusland. Daaronder vindt men kolossale gevaarten, die nog nooit geluid zijn en om hun grootte en zwaarte niet eens kunnen opgehangen worden. Onze beroemdste klokkenmakers zijn Pothof en vooral de gebroeders Hemony, die de meeste torens onzer vaderlandsche steden voorzagen van klokken en klokkenspelen (carillons), een harmonische verzameling van kleine klokken die bepaalde melodieën voortbrengen. In Aarle-Rixtel hebben wij onze eenige Hollandsche klokkengieterij. Het doopen der klokken, waarbij hun een naam geven wordt, geschiedt bij de katholieken met zeer veel plechtigheid. Hooren wij in welke schoone verzen Schiller aan de klok haar taak voorschrijft: | |
[pagina 31]
| |
Ja, mee te werken tot Gods eer
Die roeping is der klok gegeven,
Hoog boven 't stof der aard verheven,
Zal ze in de blauwe hemelssfeer
Nabij den troon des donders zweven,
En grenzen aan het starrenheir!
Zij ook, zij trekken 't hart naar boven,
Gelijk die duizend zonnen doen,
Die in hun zwaai den Schepper loven,
En reizen dag en jaarseizoen.
Aan heilige ernst, aan liefde en zegen,
Zij haar metalen mond gewijd.
En met zijn vleug'len moog de Tijd,
Van uur tot uur hun tong bewegen!
Zelf onpartijdig, spreek zij luid
Den wil van 't zwijgend Noodlot uit!
Zelf levenloos, moog zij aan 't leven
Den wisselenden maatslag geven!
En als zij dan zoo dreunend slaat,
Maar straks geen klank meer achterlaat,
Dan leer' ze ons dat wij sterven moeten,
Dat wieg en graf elkaar begroeten
En al het wereldsche vergaat!
Laat nu 't einde d'arbeid kronen!
Windt en wiegt de klok uit de aard!
Zweven moet ze in 't rijk der tonen!
Stijgen moet zij hemelwaart!
Trekt nu, trekt haar op!
Ziet, zij rijst ten top.
Dat haar eerst gelui in 't ronde
Vreugde melde, vree verkonde! -
|
|