Een lief klaverblad.
't Is een klaverblad van drie, maar wie die het ziet zal er zich niet opgewekt en vervroolijkt door voelen als had hij zelf de zoogenaamde gelukaanbrengende klaver vier gevonden? Wat is er toch vriendelijker en aardiger dan een kinderkopje - als het lacht ten minste. Is het niet vroolijk, dan is het iets onnatuurlijks, iets ergerlijks, iets onbeschrijfelijk vervelends; kindergeschreeuw, kindergehuil kan alleen een moederoor verdragen; voor vreemden is het even vervelend als een dag van eindeloozen regen, maar een lachend kindermondje, oogen tintelend van schalksche ondeugd, waar men ze ook ziet, bij een kleinen koning of een bedelaarskind, overal is 't een aantrekkelijk, genotvol schouwspel.
Hier is ons drietal - want Hector met zijn goedig, harig gezicht hoort er bij - stellig op het leven betrapt; een moment-photographie moet die kinderen vereeuwigd hebben. 't Is niet mogelijk dat de houding van den kleinen baas een oogenblik bestudeerd is. Zoo heeft de kunstenaar hen gezien, zoo heeft het licht ze beschenen vóórdat hij hen op het doek overbracht; zulk een schilderijtje aan den muur, wie zou er niet gaarne vele van de voortbrengselen onzer allernieuwste schilderschool voor willen geven?