De Huisvriend. Jaargang 1894
(1894)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Engelschman over Dordrecht.
Het is aardig en interessant, van vreemdelingen te hooren, welk een indruk ons land op hen maakt, soms verhalen zij er wonderlijke dingen van, soms echter onderscheiden zich hun beschrijvingen door sympathieke waardeeringen zooals het geval is met onderstaande schets van Walter Armstrong, die onlangs in het Art Magazine verscheen.
| |
[pagina 254]
| |
Op den voorgrond helpen de ooievaars, reigers en troepen meeuwen, de koeien en pootige paarden een vreemd en toch gezellig aanzien te geven aan het tooneel. De verre vlakten van groen worden afgewisseld door de roode zeilen der schuiten op de onzichtbare kanalen en door de windmolens - of liever windpompen - in hun onafgebroken reeks, die zich eindelijk in den horizont oplost. En de boerderijen, met hun overdekte hooibergen, hun groepjes boomen en de greppel die hen omringt, zijn nog geheel dezelfde als toen Paulus Potter ze 2½ eeuw geleden bezocht. Nergens, zelfs niet in Touraine of in de Schotsche Hooglanden, of op de lijn tusschen Neurenberg en Weenen wordt het oog meer aan het venster geketend dan op den Hollandschen staatsspoorweg.’ Ons komt deze verklaring van den verrukten Engelschman wel wat zonderling voor; hoe dikwijls klagen wij niet over de vervelende eentonigheid van het Hollandsche landschap, dat ons niets anders vertoont dan weiden met koeien en koeien met weiden, en deze vreemdeling stelt ze op een lijn met de schoonste streken van Europa. De zaak is maar hoe men ze ziet en wil zien; wij kunnen in dit opzicht veel van den heer Armstrong leeren. ‘Het land is een doorloopend schilderij. Een der elementen van zijn bekoorlijkheid ligt in zijn zichtbaarheid, in de ruimte van het panorama, en in het prachtige perspectief van witte wolken en blauwen hemel daarboven ontrold. Een ander schuilt in de gelukkige groepjes, waartoe de dingen samengevoegd zijn terwijl gij hen voorbijsnelt. Een derde element is de heerlijke kleur. De groene velden afgewisseld door strepen van blauw waar de lucht zich in de greppels spiegelt, de purperbruine huizen met hun rood en groene blinden, de roode daken, de witte en groene palissaden, de gele zeilen der schuiten, de zwarte kolossen der windmolens met hun witte armen, de zwart en witte koeien, hier en daar door een roode afgewisseld, dit alles maakt een palet uit, door de natuur harmonisch gebruikt op haar eigen geheimzinnige manier, en de indruk wordt niet verbroken als gij een stad binnentreedt. De kleur volgt u in de straten. Rotterdam en Amsterdam zijn eentonig, maar de andere oude Hollandsche steden schijnen even zoovele schotels te zijn van verschillende vruchten. Levendige contrasten, door de vochtige lucht gedempt, ontmoeten u bij elke kromming van den weg. De Hoogh is altijd rondom u. De zeventiende eeuw heeft zich uitgestrekt tot de negentiende, en ontelbare gezichten openen zich voor uw oogen, die niets anders noodig hebben dan een kleine verandering in het costuum om te gelijken op de schilderijen van Van der Heijden en Vermeer. Binnen de laatste tien of vijftien jaren hebben de architecten op groote schaal gewerkt. Rondom Amsterdam, Den Haag en Rotterdam zijn huizen als paddestoelen uit den grond opgerezen. De schrijver van God's fool’Ga naar voetnoot1) verklaart ernstig dat de dunheid hunner muren een slechten invloed uitoefent op den verkoop der couranten en boeken. De muren zijn zoo dun dat drie familiën zich vereenigen om een courant of een boek te koopen. Deze worden gelezen in het middelste huis, terwijl die aan weerskanten toeluisteren. De uitgevers klagen hun dan aan, maar deze dingen geschieden alleen in de drie hoofdsteden. In Haarlem en Leiden, in Delft en Dordrecht, kunt gij nog wandelen rondom de mooie tuinen die de oude muren hebben vervangen en weinig rondom u hebben wat op baksteenen en cement lijkt. Deze steden liggen als eilanden in het hun omringende groen, dat tegen hun aan schijnt op te springen als de zee op de kust. Misschien, in tegenspraak met hetgeen ik bij het begin heb gezegd - doen zij, die naar Holland voor het eerst gaan het beste met Dordrecht te beginnen want het karakteristieke van het land is daarin vereenigd als in geen enkele andere stad en zij moeten daarheen gaan over de Maas. Gij komt in Rotterdam van Harwich aan, juist bijtijds om te ontbijten, dadelijk kunt gij aan boord van de stoomboot gaan, die dicht bij het Rhijnstation vertrekt en binnen twee uur zijt gij op uwe bestemming. De arm van de Maas door de boot bevaren is bijna zoo wijd als de Theems bij Putney. Gij houdt onophoudelijk op aan kleine aanlegplaatsen en gij hebt als regel een soort van chassé-croisé te dansen met de vloten van zeilschuiten die naar Rotterdam varen. Als gij acht of tien mijlen hebt afgelegd, zult gij boven de vlakte aan uw rechterhand een vierkante massa zien oprijzen, waarin gij als gij een kenner zijt van schilderijen een vriend zult herkennen. De kerktoren van Dordrecht is schijnbaar onveranderd sinds de dagen van Cuyp; zijn eenvoudige lijnen worden nog bekroond door de vier zonnewijzers in hun poovere lijsten en de baksteenen conterforten zijn nog juist zoo als zij werden achtergelaten na de onheilen der Spaansche bezetting. Een half uur later, nadat gij dit land hebt gezien, komt het kanaal dat gij tot nu toe gevolgd zijt, met rechte hoeken in een veel wijder uit. Verder op, laag op het water gelegen, verschijnt Dort in de boomen verscholen. Een dom van groen koper, de kerktoren, een paar reusachtige windmolens en de masten van schepen verrijzen boven de daken, maar alles wordt haast vernietigd door de kolossale bogen van de spoorwegbrug aan onze rechterhand. Deze brug met haar zuster in Rotterdam en haar grooten broeder over het Hollandsche Diep is veel minder leelijk dan de meeste ijzeren viaducten, maar haar grootte doet alles in het niet verzinken. De stoomboot maakt haar weg door het wijde, met schepen bezaaide kanaal en komt tot onder den koperen Dom. De bel klingelt en gij stapt aan land tusschen een menigte tengere mannen met witte pantalons en zijden petten en vrouwen met de fladderende kappen en onmogelijke kurketrekkers aan het voorhoofd, de Zuidhollandsche kleederdracht. Het beste hotel in Dordrecht ligt juist voor u en na een kamer genomen en uw valies neergezet te hebben kunt gij door straten wandelen zoo schilderachtig als de Venetiaansche kanalen. | |
[pagina 255]
| |
Het eerste wat gij zult opmerken als gij uw bezoek niet te lang uitstelt is de beleefdheid van het volk. Vele welgekleede menschen, en alle dragers van het een of andere uniform, zullen u groeten als een gast, wien men het welkom toewenscht. Toen ik het eerst in Dordrecht kwam, een jaar of twaalf geleden, was deze gewoonte algemeen en mijn hand moest onophoudelijk mijn hoed aanraken. Nu is zij minder algemeen en over eenige jaren denk ik zal het een zaak uit het verleden zijn. Niet lang geleden heerschte dezelfde aangename gewoonte in de kleinere kijkplaatsen bij ons. Hawthorne was er verrukt over in Lichfield. Het toenemende in onbruik geraken daarvan in steden als Dort komt dunkt mij minder voort uit het toenemend aantal reizigers als uit hun verzuim om de groeten te beantwoorden. Het is ongemakkelijk telkens zijn hoed aan te raken en gemak is een moderne god! Dordrecht heeft twee lange, bochtige straten - een daarvan gaat van de kade naar het station, de andere van de kade naar de kerk. Het voornaamste verschil tusschen hen en een straat in Den Haag bijv. bestaat in de zeldzaamheid der voertuigen. Een tramwagen sukkelt om de twintig minuten of zoo langs den eenen weg; langs den anderen gaan niets anders dan handkarren, met nu en dan een trouwstoet of een begrafenis. Het overige van de stad is een en al brug en gracht, met hun daarlangs liggende kaden. De bevolking op het water moet bijna even dicht zijn als in de huizen. De binnenhavens zijn met elkander en met de langere kanalen verbonden door verscheidene kortere grachten en alles is overvuld met kanaal- en rivierschuiten. Sedert de middeleeuwen heeft Dordrecht gebloeid. Dank haar gemakkelijke verbinding met de zee, met Holland en België en met alle landen door den Rhijn bediend, is zij een verzamelplaats geweest voor hout uit het Schwarzwald, voor wijn van den Rhijn, voor de handwerksvoortbrengselen van elke stad, die door de talrijke armen der Maas kon worden bereikt. En zoo zijn haar kaden tooneelen van nooit eindigend gewoel. Niets in Europa is schilderachtiger dan het gezicht zuid-westwaarts over de haven, die in haar boezem ligt. Dit moet men tweemaal per dag genieten. Gij moet daar gaan op den vollen middag als de zon - niet uit een wolkloozen hemel - neerschijnt op de vroolijk beschilderde schuiten en den zwerm menschen, daarop samengepakt, op de meiden die langs de winkels drentelen, op de sjouwerlui die de zware schepen ontladen, welke, wie weet van hoe verre, hier zijn aangeland, op den flikkerenden band van water, dat het eenige is wat wij van de haven zelf zien; op de lage huizen elk met hijschblok en zijn gapenden zolder daarboven en zijn huisvrouw beneden wasschend of breiend, op zijn cirkel van boomen en op de groote kerk, aan het einde hoog oprijzend ten hemel als een waakzame moeder. Onder de zon vormt dit alles een beeld overvloeiend van vroolijkheid en leven maar het tooneel is nog aantrekkelijker als de schemering invalt. In de kleur schuilt Dort's grootste bekoorlijkheid, en kleur komt niet tot haar recht als de zon nog hoog boven den gezichteinder staat. Het is later, als de laatste stralen den toren der groote kerk vergulden, als de roode daken, de groepen grauwe zeilen, de donkerroode vlokken, waar schipperskleeren te drogen hangen, de groene wanden van de schuiten met hun vroolijke wimpels, de schitterende tinten van glimmend koper, het donkere loof der boomen en de achtergrond van de verweerde purperen steenen, in een heldere doorzichtigheid worden gezet en samen in een rijke symphonie van kleuren zingen. Eenige der huizen van Dordrecht tarten zeer vermetel het noodlot door hun minachting van hun eigen zwaartepunt. Het is iets zeer gewoons om een gewoon huis vier voet buiten zijn loodlijn te zien. Juist achter het hotel zijn er twee, die een afwijking vertoonen van meer dan een gevel aan den top, gemeten door nieuwe gebouwen naast hen. Zulk een vertooning herinnert iemand aan de legende, die verhaalt dat toen de Maas den 18 November 1421 zijn dijken verbrak, de stad en bloc van haar standplaats werd gerukt, zoodat haar buren eenige moeite hadden ze den volgenden morgen terug te vinden. De zonderlinge ligging der stad is aan diezelfde overstrooming te danken. Zij ligt op de noordelijke punt van een driehoek in een eiland, omringd door de muren der Maas en is de hoofdstad van een kleinen Archipel, den Biesbosch genoemd. Eenige van de Dortsche waterwegen lijken zeer veel op een Venetiaansch kanaal. Een van zulke lange waterstraten leidt van het midden der stad naar de kerk. Huizen komen er van achteren op uit aan beide kanten, het water spoelt langs hun muren en de kooplieden leveren hun waren af juist zooals zij het in Venetië doen. Hier en daar leidt een brug van een laan aan den eenen kant naar een andere aan den overkant en geeft een aardig uitzicht. Hier ligt de bekoorlijkheid weer geheel in de kleur. Kleed deze purperen huizen met hun heldere daken, hun vroolijke blinden en hekken in den walm van Manchester en gij zult niets schilderachtigs meer zien. De omstreken van Dort hebben een aantrekkelijkheid van geheel verschillend soort. In de zomermaanden speelt een militaire kapel op het station en daar wandelt het volk op en neer. Rondom de stad, op de plaats der oude wallen is een bosschage geplant - een kronkelende rij boomen met een gracht aan elken kant. Kleine bruggen zijn na elke paar meters over het water geworpen en elke brug leidt naar het een of andere kokette landhuisje met een fantaisienaam als ‘Mijn Lust’, ‘Alwijsheid’, ‘Als ik kon’, zijn onder hen, die ik mij herinner - boven de deur geschilderd. Nu en dan verbreekt een reusachtige windmolen - om hout te zagen gewoonlijk - de rij, een overblijfsel van den tijd toen de stadswallen hoog boven de vlakte stonden; als gij de Maas nadert worden de molens talrijker en de huizen onaanzienlijker, totdat gij eindelijk aan het ondereinde der kade komt, waar kleine houten winkels in het water reiken. Er is nauwelijks meer ruimte over om te spreken van den historischen roem van Dordrecht, van de eerste | |
[pagina 256]
| |
vergadering der afgevaardigden van de Vereenigde Nederlanden in 1572, van de beroemde Synode die den nationalen godsdienstvorm vaststelde en van andere gebeurtenissen door Motley verhaald, maar iets moet er nog gezegd worden van Dordrecht's voornaamste herinnering op kunstgebied. Zij is de geboorteplaats van Albert Cuyp. Hij woonde meestal in een landhuis - wij kunnen het geen buitenplaats noemen - in den omtrek, Dordwijk genaamd. Men denkt dat hij alleen als liefhebber heeft geschilderd en van beroep brouwer is geweest. Zijn voorganger en voorbeeld was Jan van Gogh, wiens herhaalde keuze van DordrechtGENERAAL P.P.H. VAN HAM. †
tot onderwerp zijner stukken bewijst dat de beide mannen veel gelegenheid hadden om elkanders werk te zien en te waardeeren. De toren van Dordrecht verschijnt in ontelbare Cuyps en Van Goghs: zoo kan men vele andere punten in de nabijheid nog herkennen, zooals de bouwvallen van den Merwedetoren. Cuyp stierf in 1591 en werd in de groote kerk begraven. |
|