De boeman.
Ja, die boeman is altijd het schrikbeeld der kinderen geweest, vanaf de dagen van onzen goeden Hieronymus van Alphen en nog veel vroeger.
De Saraceensche moeders brachten eenmaal haar schreeuwende kinderen tot zwijgen door hen te bedreigen met Richard Leeuwenhart. Ouders en meesters hebben altijd een hulpmiddel van zeer twijfelachtige opvoedkundige waarde gevonden in den boeman, die de stoute kindertjes meeneemt in zijn zak, die hen met de roede bedreigt, hen opeet en wat er van dergelijke lievigheden meer zijn.
Paedagogen hebben dikwijls tegen dit verkeerde element in de opvoeding met kracht geijverd, maar steeds met bitter weinig succes. Telkens wanneer moeders en kinderjuffrouwen door de grillen der lieve kleinen tot wanhoop worden gevoerd en als alle middelen om hen tot kalmte te brengen falen, wordt de boeman er bij geroepen en, vooral als hij blijken van zijn aanwezigheid geeft, niet zonder vrucht.
Hier zijn het de kinderen zelf, die piepen zooals de ouders zingen; een masker van het leelijkste soort is voldoende om op de opgewekte fantaisie van klein zusje te werken en een boeman voor te stellen, die het kind tot wanhopigen angst voert. Het succes is echter van geheel tegenovergestelden aard. Zusje speelde zoet met de poesjes, die zij voederde; nu zijn de sluizen los, haar geschreeuw zal zoo spoedig niet geëindigd zijn. De katjes nemen de zaak kalmer op, een kijkt het monster nieuwsgierig aan, een ander vergeet er haar ontbijt niet door, een derde verwaardigt zich niet eens er naar te zien, een vierde alleen schijnt bescherming te zoeken bij het verschrikte meisje, dat op haar beurt alleen redding verwacht van den grooten broer, die hartelijk lacht om haar angst.