De Huisvriend. Jaargang 1894
(1894)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen belangrijk transport.
| |
[pagina 220]
| |
ook maar in hun geheel hadden moeten inslikken; dan hadden zij met het stof en de assche dier braven ook tot stof kunnen wederkeeren. Hoe het zij, het besluit van Koning Lodewijk tot de overbrenging naar Amsterdam werd den 7en Juli 1806 genomen, en het moet in de ooren der Hagenaars schril en wanluidend geklonken hebben, toen zij in de Staats-Courant konden lezen: ‘dat de oude, door de Hollandsche legers overwonnen Zegeteekenen, thans op de groote Loterij-Zaal in den Haag bewaard wordende, zullen worden overgebragt in één der vertrekken van het Stadhuis te Amsterdam.’ Deze zaak werd als een hoogst gewichtig feit beschouwd, en er hadden plechtigheden bij plaats, die waard zijn der vergetelheid te ontrukken. Er verscheen zelfs bij die gelegenheid bij den boekverkooper
een belangrijk transport. (Zie blz. 222.)
G. Roos te Amsterdam eene ‘echte en naauwkeurige beschrijving der plechtige overbrengst en optocht der zegeteekenen overgebragt van de Groote Loterij-Zaal in den Haag, in een der vertrekken van het Stadhuis te Amsterdam, het welk plaats heeft gehad op den eersten van Oogstmaand van den jare MDCCCVI.’ Daaraan ontleen ik mijne gegevens. Den 29en Juli begon men met het transport. Geladen ‘op twee wagens van de Hollandsche Veldtrein, elk met vier paarden bespannen, onder een Militaire escorte bestaande uit een Detachement Grenadiers van het tweede Regiment van Linie, benevens een corps Muzikanten,’ werden zij uit den Haag verzonden, en kwamen te Amsterdam in den namiddag van den volgenden dag aan. De stoet zwenkte voor de Haarlemmerpoort, en nam zijn route langs de Buitensingels, de Utrechtsche poort door, naar het zoogenaamde ‘Drilveld’ binnen genoemde poort gelegen. Daar bleven de wagens met hun kostbaren last staan, bewaakt door ‘een compagnie der Amsterdamsche gesoldeerde garde’, terwijl de grenadiers werden gelegerd in de kazernen aldaar annex. De 1e Augustus was bepaald voor de groote plechtigheid. Half Amsterdam was op de been. De Bataven en Bataafjes, - in wat de beide sexen aangaat, de sterken en de zwakken, - waren reeds vroeg in de weer, in het beste pak gestoken. Het was een drukte en gewoel, haast niet te beschrijven. Ieder oogenblik was er wat te zien: de gewapende macht marcheerde naar ‘derzelver respective loopplaatsen’; eenmaal vergaderd trokken zij naar ‘derzelver bestemming zijnde de Hooge of Amstelsluis, tusschen de Weesper en Utrechtsche poort.’ De dragers der zegeteekenen vergaderden zich met het militair escorte van den vorigen dag op het Drilveld. Op de Hooge Sluis ordende zich de trein die bestond uit detachementen Grenadiers der stedelijk gewapende Burgermacht, uit de Amsterdamsche garde, uit de Huzaren en uit de Artilleristen. De zegeteekenen zouden worden gedragen door Zeelieden, Jongelingen uit de Kweekschool voor de Zeevaart, en door Sergeanten van de gewapende burgerwacht, en van de Koninklijke Landmacht. Dit alles had de Amsterdamsche burgerij beziggegehouden van ongeveer 8 tot 11 uur. Toen dreunden 21 salvo's uit het geschut, aan de Amstelsluis daartoe opgesteld, en te midden van den kruitdamp die opsteeg zag men drie statiekarossen naderen, waarin eene commissie uit den raad der gemeente gezeten was. De | |
[pagina 221]
| |
portia. Naar F. Barth. (Zie blz. 223.)
| |
[pagina 222]
| |
muziek viel met het gejuich der menigte samen, en de vaandels en de standaards werden statig ontrold. Een zoo geweldig hoezee barstte los, dat het kanongeluid er door werd overstemd. Nadat de raadscommissie uit de koetsen was gestegen, en gecomplimenteerd was door de Kolonels der Nationale Garde en der gewapende burgerwacht, de Heeren Bax en Blomberg, en de andere Hoofdofficieren, inspecteerde zij, voorafgegaan door 4 stadsboden met ongedekte hoofden, terwijl de geheele gewapende macht het geweer presenteerde en de muziek zich deed hooren, den inmiddels geformeerden trein, waarna de heeren weder instegen en de stoet zich in beweging stelde. In de koetsen, waarnaast de Domestieken of lijfknechts liepen der heeren, die daarin gezeten waren, benevens eenige dienaren der Justitie, had gezegde raadscommissie plaats genomen, bestaande uit de heeren Mr. Job Hugo Wildt, Jacob Elias Smissaert, Hendrik Aschenberg, Mr. Hendrik Nicolaes Tonius, Arent Reessen en Hendrik Jacob Koene; bij de laatste twee was de Secretaris, de heer F.J. Pelletier, gezeten. Afgewisseld door de detachementen en verschillende muziekcorpsen, volgden de zegeteekenen. Eenige, in werkelijken dienst zijnde zeelieden der Koninklijke Marine, droegen de zeevlaggen der Indiaansche en Moorsche mogendheden. Zes jongelingen uit de Amsterdamsche kweekschool voor de zeevaart, gekleed in de uniform, blauwe rok en pantalon, rood lakenskamisool, witte kousen, ronde hoed met een blauw lint, waarop men leest Kweekschool voor de zeevaart, torsten beurtelings, twee aan twee, een der vlaggen, door den zeeheld Van Braam op een der Indiaansche vorsten veroverd. Zij was van zeer kolossale afmeting. Andere leerlingen dier school droegen ieder een vlag of wimpel van Spaanschen oorsprong. Dan volgde, het was no. 17 van het programma, een officier der huzaren ‘dragende een blazoen aan een ridderlijk Toornooyspies, op welk blazoen geschilderd stond het wapen van Amsterdam en waaronder men de volgende woorden las: Louis-Napoleon, Koning van Holland, schenkt aan zijne hoofdstad Amsterdam deze zegeteekenen, door de dappere Nederlanders op derzelver vijanden veroverd. (Zie de prent.) De sergeanten die volgden, voerden ieder een vaandel of vlag, op de vijanden van den Staat, eeuwen geleden overwonnen, waaronder een vaandel op de Russen, bij de landing der Engelsch-Russische troepen in den Slag van Bergen op den 19en October 1799 veroverd. Met acht huzaren te paard, van wie drie de keteltrommen ter zijde van het zadel hadden hangen, en de anderen een verwonnen standaard in de hand hielden, eindigde de stoet, die door de gebruikelijke militaire detachementen besloten werd. De ledige veldtreinwagen, waarin de zegeteekenen vervoerd waren van den Haag, ging ook nog in den stoet mede. Te half twaalf had de stoet zich in beweging gesteld en nam den volgenden weg: Beestenmarkt, Utrechtsche straat, Noordzijde Heerengracht, Koningsplein, Heilige weg, Kalverstraat, Dam. Op den Dam aangekomen, werden de corpsen voor het Stadhuis in eene linie geschaard; de dragers der zegeteekenen werden voor het front der parade geplaatst. Het geweer werd gepresenteerd en nu nam de Luitenant-Kolonel Jonas Straatman, die de zegeteekenen uit den Haag had afgehaald, het woord. Zijne redevoering tot den raad, tot de dragers der zegeteekenen, en tot den president van den Raad der Gemeente mag wel in haar geheel worden overgenomen. Zij is in vele opzichten merkwaardig, zoowel om haar pathos, als om den groven leugen, dien zij inhoudt, waar sprake is van geschenk.
‘Mijn heeren!
Vereerd met den roemvollen last van de Achtbare Heeren Wethouderen der stad Amsterdam, om de zegeteekenen, weleer door de Nederlandsche helden op de vijanden van den Staat behaald, en nu door den Koning van Holland aan die van Nederland ten geschenke gegeven, uit den Haag te gaan ontvangen, en herwaarts over te brengen, zij het mij vergund, als mijn last volvoerd hebbende, die zegeteekenen u aan te bieden. De vernielende hand des tijds, die zelfs marmeren praalgesteenten der heilige aloudheid niet ontziet, heeft ook deze eervolle gedenkstukken van Neerlands heldenmoed niet gespaard, maar zoodanig geschonden, dat de overblijfselen der meesten zeer gering en dat slechts sommigen nog herkennelijk zijn; echter blijven zij ons duurzaam doen gedenken, aan die glorierijke dagen van ware dapperheid, waarin de Nederlanders ter zee, als de eerste helden der waereld zich deden eerbiedigen, en te land, elke vijandelijke magt, onverschillig van wat landaard, stoutmoedig het hoofd durfden bieden en zegepralend uit het slagveld keerden. Brave zeelieden, en gij achtenswaardige jongelingen, opgevoed in een der belangrijkste en nuttigste kweekscholen van dit kunst- en deugdbevorderend Koningrijk, gij allen die het voornemen hebt om ter zee, de doorluchtige voorbeelden onzer wakkere voorvaderen, moedig na te volgen, of liever, zoo mogelijk, luisterlijk te overtreffen! Herinnert u altoos de daden dier onsterfelijke helden, de diensten door hen aan het lijdend Nederland bewezen: tracht op uwe beurt, wanneer de plicht u roept, op al uwe vijanden van uw vaderland nieuwe zegeteekenen te behalen, en die bij de alouden te voegen, en gij zult onsterfelijk zijn. Gij, ondertusschen, onversaagde krijgslieden, die thans het geluk geniet, de geleiders en beschermers te zijn der schoonste zegeteekenen des roems op de akelige slagvelden, ten koste van stroomen dierbaar menschenbloed verwonnen, gij hebt reeds te veel blijken gegeven, dat de ware moed, bij den Nederlander nog huisvest, dan dat men twijfelen zoude, of gij, in geval van noodzakelijkheid, onze doorluchtige voorvaderen niet op nieuw zoudt durven en kunnen evenaren of te boven gaan. | |
[pagina 223]
| |
Vergun mij nu, mijnheer de President van den Raad der Gemeente, deze zegeteekenen op het Raadhuis ten toon te doen hangen, ten einde dezelve met die eerbiedwaardige verwondering kunnen worden beschouwd, welke zij rechtmatig verdienen.’ De president antwoordde in ‘gepaste termen’. Zijne rede zal dus niet uitvoerig geweest zijn; wellicht heeft hij gedacht aan de wereldsche en bijbelsche spreuken: ‘die veel zegt heeft veel te verantwoorden’, en ‘spreken is zilver, maar zwijgen is goud.’ Dáár gingen zij naar binnen, de zegeteekenen; die bewijzen van den alouden heldenmoed; zij werden gebracht op de wapenkamer om daar tot een eeuwig aandenken te verblijven, de wapenkamer, nu de groote zaal genoemd, waarin de luisterrijkste partijen en bals werden gegeven, sedert diezelfde Koning van Holland, Lodewijk Napoleon, het Raadhuis te Amsterdam in 1808 in een Koninklijk Paleis herschiep. Antonio Lopez de Fonseca, - een vrij goed historieschrijver van Den Haag, in 1857, - zegt er van: ‘et cette grande salle fut consacrée uniquement à constater les triomphes de la république; on y déploya les drapeaux, les guidons, les étendards, et on y plaça les trompettes, les timbales, ainsi que les autres trophées pris sur les Espagnols, les Anglais et les Français, surtout dans la guerre de la succession d' Espagne contre Louis XIV, et sur des peuples asiatiques. Il y avait des écriteaux pour faire connaître la bataille ou le combat et l' année dans lesquels on les avait capturés. Tout cela, probablement par un excès de modestie nationale ou par une condescendance pour l' esprit révolutionnaire fut enlevé en 1795, ou peu après l' arrivée des français.’ We zien het, de geschiedschrijver was niet geheel op de hoogte. Wat kunnen de tijden toch veranderen! Als bewijs met welk een trots men eertijds nederzag op die zichtbare gedenkstukken van onzen krijgsroem moge het historische feit dienen, dat op den 13en November 1709, toen er een biddag was uitgeschreven om Gode te danken voor het zegenen onzer wapenen, de vaandels, keteltrommen en standaards, overwonnen in den veldslag bij Malplaquet, met groote pompe werden rondgedragen, voorafgegaan door trompetten, over het Binnenhof, langs het Plein, door de Lange Houtstraat, het Voorhout, naar den Langen Vijverberg. Daar werden zij geplant, bij vele opgestelde kanonnen, die achtereenvolgens tal van salvo's gaven. Laten we niet al te naijverig zijn, op 't geen ons Hagenaren is ontnomen ten voordeele van Amsterdam; laten wij wenschen, dat het Koninklijk Paleis op den Dam te Amsterdam nog langer dan drie eeuwen huisvesting moge geven aan den roem van ons voorgeslacht. Die zegeteekenen toch herinneren ons aan alle heldendaden, aan alle glorieuse overwinningen, sedert eeuwen herwaarts, bestreden en overwonnen; zij voeren ons in het geheugen terug de roemrijke zeegevechten, de zegenrijke veldslagen tot behoud van vrijheid en vaderland gevoerd; zij dragen het kenmerk van den moed, het beleid en den trouw onzer voorvaderen, en zij kunnen zijn, en zij zullen zijn een prikkel, een drang, een voorwaarde om te behouden wat Nederland ten allen tijde groot en machtig gemaakt heeft: het besef van te zijn een vrij volk, dat zijn grond liefheeft, en dien grond, ontwoekerd aan de baren, onvervreemd wil bewaren en handhaven, onder het souverein bestuur der Vorsten uit Oranje! 's-Gravenhage. A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. |
|