Oude vrijers-avonduurtje.
Stille, kalme vrede ademt dit tafereeltje; die oude, jonge heer heeft de groote vreugden van het leven versmaad, maar aan den anderen kant is hij ook bevrijd gebleven van de bittere rampen en ellenden, daarvan onafscheidelijk.
Alleen ging hij zijn weg tevreden met zijn bescheiden deel; uit kleine genoegens weefde hij zich een misschien benijdenswaardig levenslot. Hij voelt zich dan ook den koning te rijk, zooals hij daar zit bij zijn geopend raam, dat een blik gunt op de stad, overgoten door het gloeiend rozengoud der ondergaande zon; slechts de echo's hoort hij, die uit de woelige straten opstijgen naar zijn hooge woning, zooals hij ook trouwens in zijn kalm bestaan slechts de weerklanken verneemt van het volle, rijke menschenleven. Van hem kan men niet zeggen, dat hij ‘kind noch kraai’ bezit; het kind ontbreekt, maar de kraai luistert aandachtig naar de toonen, die zijn meester aan de oude fluit ontlokt, zijn grootste liefhebberij.
De snuifdoos ligt naast hem en voor hem op tafel staat zijn half geledigd glas rhijnwijn. Dat zijn van die kleine banden, welke hem aan de aarde hechten, kleine gewoonten, schijnbaar nietige genoegens, die hem den tijd korten en de eenzaamheid verzoeten en waarvan hij het gemis zwaar, zeer zwaar zou ontberen, even zwaar als anderen het verlies van een dierbaren echtgenoot of een veelbelovend kind.
Deed hij wijs in zijn egoisme? Was 't beter geweest, dat hij op zijn tijd getrouwd fel den strijd des levens had gestreden, aan de wereld kinderen geschonken had, die der maatschappij nuttig waren geworden?
Misschien! misschien ook niet. In elk geval, hij schaadt niemand, hij deed niemand tranen storten, wie weet of niet velen hem oogenblikken van geluk en vreugde danken.
Achter hem, aan den muur hangt het silhouet eener vrouw, met een takje bloemen versierd. Schuilt hierin misschien het geheim van zijn teruggetrokken leven? Is dat het beeld van haar, die, zoo de wreede dood niet tusschenbeide ware gekomen, zijn vrouw zou zijn geworden, de vrouw, die hem de hoogste vreugde mocht schenken maar meteen ook alle bitterheid des levens had leeren kennen, die hem nu bespaard is gebleven?