Een zonderlinge trek der menschelijke natuur is het zeker, dat jagen naar verder. Ach! komt de ouderdom dan niet vroeg genoeg, dat men door mommenspel er de illusie van tracht te verkrijgen? Als het leven dat jonge grootvadertje en snoezige grootmoedertje spaart, dan komt de dag dat zij zoo gaarne terug zouden willen naar vroeger, en met al hun wenschen kunnen zij geen dag terugtreden, evenmin als deze lieve kleinen den tijd zouden kunnen laten voortrukken om maar spoedig, heel spoedig, groot te kunnen zijn.
Groot, oud zijn, beteekent voor hen niets dan vrijheid, gezag, eerbied, een einde aan gehoorzamen en leeren,
op de spaansche geens. Naar F. Bressok. (Zie blz. 147.)
het recht om zelf te gebieden en ontzien te worden; begeerlijke dingen uit de verte aanschouwd, van nabij echter zoo weinig in waarde als alles, wat wij zoo vurig verlangen, en wanneer wij het eens bezitten, voor niets achten.
Maar ach! die kinderen denken zoo ver niet, zij genieten van hun spel, want grootoudertjes spelen is voor hun een spel als elk ander en de kunstenaar vond er aanleiding in, een lief tafereel te scheppen, dat onze lezers, maar vooral onze lezeresjes, gaarne zullen bewonderen.