Op de Spaansche grens.
Alle grenslanden hebben de eigenaardigheid met elkander gemeen, dat hun bewoners bijna allen leven van de opbrengst van den smokkelhandel. Alle artikelen, die aan inkomende rechten onderhevig zijn, worden op deze wijze tersluiks ingevoerd.
De smokkelhandel is uitgebreider dan men meent; het wordt volstrekt niet als een schande aangezien de belasting op deze wijze te ontduiken en de dienaren van den fiscus te bedriegen.
Op ons plaatje zien wij de smokkelaars met hun zwaar beladen ezels een oogenblik halt houden. Misschien bespeuren zij gevaar, en houden zich een oogenblik in doodsche stilte op, totdat de kommiezen hun spoor zijn bijster geworden. Misschien ook wachten zij (en dit schijnt ons nog waarschijnlijker, met het oog op de ledige kruiken die op den grond staan) de aankomst af der vrienden van de overzijde, die deze kruiken zullen vullen. Dan keeren zij zich haastig om, ten einde langs levensgevaarlijke paden hun kostbaren buit in veiligheid te brengen. Het is ongetwijfeld een gevaarlijk beroep, en een oneerlijk beroep ook! Maar! Wat zal men er aan doen? Zoolang er wetten zijn, tracht men die te ontduiken, en er zijn gemoederen, die vooral op het punt van belastingen zoo hard als steen zijn en er zich zelfs een eer in stellen die wetten te ontduiken.
‘Als het gouvernement ons beletten wil te smokkelen,’ zeggen zij, ‘laat hen dan de belastingen op alles wat wij eten, drinken, ruiken, zien, hooren, ja zelfs inademen, afschaffen! Zijn er geen inkomende rechten meer, dan houden ook de smokkelaars op!’
En velen zullen hier toch niet eens erg mede ingenomen zijn. Smokkelen en stroopen zijn opwindende bezigheden; wie er eens aan verslaafd is, kan het moeilijk meer laten. Men herinnert zich nog, hoe, toen kort geleden de zoutaccijns verminderd werd, vele smokkelaars op onze grenzen bitter klaagden, omdat zij nu van hun bestaan beroofd waren. Welnu! wie weet hoe ontevreden onze Spaansche smokkelaars zouden wezen, als een vaderlijk bestuur hun smokkelwaren eens vrij van recht verklaarde?