naar gehouden, kwam hij tweemaal in de gevangenis, eens zelfs voor tien jaar, en alleen den Paus gelukte het den grooten kunstenaar in vrijheid te doen stellen. De Dominicaan Albertus Magnus (Albert van Böllstadt 1193-1280) bisschop van Regensburg, als wonder van zijn tijd als Doctor universalis (de alles omvattende leeraar) en niet minder als toovenaar aangezien, was in dezen bond de derde. Toen hij, die vooral beroemd is als grondlegger der Aristotelische scholastiek, in Keulen leeraarde, maakte hij ook een ‘sprekend hoofd’, een middeleeuwschen voorlooper van de phonograaf, uit klei.
Zijn lievelingsleerling Thomas van Aquine, de latere kerkleeraar, moet, toen hij dezen automaat hoorde spreken, zoo van streek zijn geraakt, dat hij hem in stukken sloeg.
‘Daar gaat de arbeid van dertig jaren heen!’ was de eenige klacht van den ernstigen, woordkarigen meester Albert de Groote.
Algemeene ontwikkeling was toen niet te verwachten en daarom werden deze groote denkers en geleerden zoo weinig verstaan door hun tijdgenooten. Wie echter zal heden ten dage die talrijke hypothesen dom en belachelijk vinden, waardoor de wijzeren dier periode zulke natuurkundige wonderen voor zichzelf en anderen trachtten te ontraadselen, nadat wij deze wonderdingen (electrische telegraaf, telephoon, phonograaf en zoo meer) in veel wonderlijker vorm en gestalte hebben te zien gekregen?
De zoo dikwijls als zwetser gebrandmerkte en in elk geval zeer phantastische Walchius bijv. hield het reeds in zijn tijd voor mogelijk een buis zoodanig in te richten, dat men zijn stem daarin dagen lang kon bewaren - is het niet als sprak Edison over zijn phonograaf? - zoodat men het zijn vrienden in plaats van zijn handschrift kon toezenden?
Deze Walchius-phonograaf dacht hij zich wel is waar zeer primitief en eenvoudig. Daar namelijk de menschelijke stem eenigen tijd noodig heeft om door een buis te komen, zoo meende Walchius dat wanneer men de beide einden daarvan behoorlijk toestopt terwijl de toon zich in het midden bevond, deze zich zoolang liet bewaren als men wilde. Wanneer dus de bekende of vriend, die de buis ontvangen had, ze opende, zoo zouden de woorden duidelijk en in dezelfde volgorde zooals zij in de zoogenaamde phonograaf gesproken waren, er uit komen en hun onze denkbeelden toevertrouwen.
‘Zulk een inrichting,’ gaat Walchius voort, ‘hadden de koppen van Albertus, Sylvester en Baco.’
Of de goede man het ook beproefd heeft zijn plan practisch uit te voeren?
Later hield de bekende en geleerde professor Athanasius Kircher (geb. 1601 te Gerra bij Fulda), professor te Wurzburg en dan leeraar der wiskunde aan het Collegium Romanum te Rome, waar hij in 1680 stierf, wiens roem door voortreffelijke geschied- en wiskundige werken en door natuurkundige ontdekkingen, bijv. de Aeölus-harp, de spreekbuis, enz., in alle landen verspreid was, in zijn Musurgia universalis lib. IV, zich bezig met dergelijke theorieën, gelijk hij in zijn Mundus subterraneus verhaalt, hoe het er in het inwendige der aarde uitziet, zonder echter een poging tot onderzoek aan te wenden. Kircher beweert, dat men een geïsoleerde beeldzuil - een soort Homunculus - kan vervaardigen, waarin oogen, lippen en tong zich op bevel bewegen, gearticuleerde tonen uitspreken of schijnen te lezen. Toen Christina van Zweden zich in Rome had gevestigd, wilde Kircher zulk een sprekende figuur voor haar vervaardigen - hij had dikwijls toegang bij haar -, werd echter, zooals het meer gaat, door gebrek aan tijd en geld daarin verhinderd.
Later werden op verschillende tijden allerlei spreekmachines in Europa vertoond en de bewaring en de voortplanting der tonen was dikwijls zoo behendig verborgen, dat zelfs menschen van het vak zich lieten bedriegen.
Zoo vertoonde zekere Thomas Irson aan het hof van Karel II van Engeland een hoofd, dat in verschillende talen op vragen antwoordde, die men hem in het oor fluisterde. De verbazing groeide zoolang aan, totdat een page in de naaste kamer iemand betrapte, die door een buis antwoordde.
Zoo werd ook in de laatste eeuw in Versailles een Bacchus vertoond, die op een vat zat en alle dagen der week luid en duidelijk uitsprak.
De ‘Toovenaar’ liet de menschen in het binnenste der figuur en in het vat kijken, waar zij niets dan orgelpijpen, raderen, blaasbalgen en zoo meer zagen. Maar een grondige onderzoeker ontdekte een valschen windketel, waarin een dwerg zat, die de woorden door een buis naar de lippen van den Bacchus toevoerde. Dus bedrog!
Eerst nadat in de plaats der holle theorieën, bedriegerijen en phantasiebeelden, grondig onderzoek was ingetreden, kon men met zekerheid de vervaardiging eener echte spreekmachine verwachten, omdat hiervoor een nauwkeurige bekendheid met het mechanisme der spraak het eerste vereischte vormt.
Het begin van een op proeven gesteunde navorsching maakte de Sint Petersburger Academie in 1779, welke de beantwoording van de twee volgende vragen als prijsvraag uitschreef:
1) Waarin bestaat het wezen der klinkers a, e, i, o, u; en 2) kan men op de wijze der Vox Humana van de orgelpijpen een instrument vervaardigen, dat deze klinkers nauwkeurig weergeeft?
Professor Kratzenstein's antwoord verkreeg den prijs. Hij construeerde na anatomische onderzoekingen vijf pijpen, die, als de blaasbalg van het orgel daarin blies, deze vijf klinkers nauwkeurig voortbrachten. Bijna gelijktijdig met hem onderzocht von Kempelen dit onderwerp grondiger en maakte de gevolgtrekking dat de tonen der spraak slechts door het contrast, dat zij onder elkander vormen, duidelijk te voorschijn kwamen en hun volle duidelijkheid eerst daardoor verkregen dat zij in woorden verschenen.
Hij zelf zegt van zijn spreekmachine: