voor. Van heinde en verre stroomen de landlieden naar zulk een feest, ‘pardon’ genaamd. Schilderachtig is voorzeker het schouwspel van de talrijke vrouwen met haar witte hoofddeksels, die aan de kappen van geestelijke zusters doen denken. Zij zitten daar in vrome aandacht het oogenblik af te wachten, waarop de processie voorbij zal trekken.
Daar verschijnt zij aan de oevers der zee, de banieren wapperen, het kruis schittert in de zon, de gezangen laten zich in de verte hooren, de wierook kronkelt in geurige wolkjes omhoog, en dan werpen zich al deze boerinnen, die thans nog haar gebeden afwisselen met een vertrouwelijk praatje, in vrome aandacht op de knieën. De processie is het glanspunt van den ‘pardon’. Na afloop der kerkelijke feesten gaat men zich vermaken, want de ‘pardon’ is tevens een soort van kermis; maar wie de ernstige gezichten dezer vrouwen ziet, zal moeite hebben te gelooven, dat zij even dol en luidruchtig zullen kermis houden als de boeren en boerinnen bij ons, die den naam hebben zoo flegmatiek te zijn, terwijl de Bretagners toch tot het algemeen als zoo lichtzinnig bekende Fransche volk behooren.