hun verloren lieveling; er zijn voorbeelden van, dat de ouders zulk een scheiding niet lang overleven.
Het onderhoud van een dierentuin vereischt niet minder een goede beurs dan de aanleg zelf; geen wonder dat men dus muziekuitvoeringen ter hulp moet roepen om de aantrekkingskracht, door de dieren uitgeoefend, nog te vermeerderen, want voor de stadbewoners zelf, die toch door hun abonnement de steunpilaren zijn der inrichting, hebben de vreemde exemplaren uit het dierenrijk weinig bekoorlijkheid meer. De aardigheid van het nieuwe is er af; menigeen zou ‘Artis’ als een gezellige plaats van bijeenkomst, als een soort van paradeplein voor mooie toiletten nog veel hooger stellen, wanneer de eigenaardige reuk der dieren niet soms op de vleugels van den wind aangedragen werd en zich op onaangename wijze vermengde met de verfrisschende dranken, waarmede men zich bij de muziektent verkwikt.
De dieren zijn een pretje voor de kinderen, maar de kinderen worden er ook al blasé van en de tijden zijn slecht en de concurrentie op het gebied van openbare vermakelijkheden is groot. Vandaar dat ‘Artis’ zich niet meer in zulk een groote populariteit van de zijde der Amsterdammers verheugen mag als een jaar of twintig geleden, en dit is toch zeer jammer, want de dierentuin is een der glories van onze hoofdstad en zelfs van ons land. Er valt zooveel te zien en te bewonderen in zulk een Zoölogisch Park en de kosten van onderhoud zijn zoo verbazend hoog.
Men herinnere zich slechts hoeveel honderden van dieren zich in ‘Artis’ bevinden, en als men dan weet dat een leeuw dagelijks tien pond paardenvleesch eet, een olifant over de drie gulden eten noodig heeft, en verder in aanmerking neemt hoeveel geld er noodig is voor verbouwingen, onderhoud van hokken en tuinen, gedurigen aankoop van nieuwe dieren, bezoldiging van het personeel, dan zal men moeten erkennen dat het verbazende sommen verslindt om zulk een inrichting in stand te houden en het jammer zou zijn, wanneer het publiek daaraan zijn belangstelling en steun onttrok.
De plichten van den directeur van een Zoölogischen tuin zijn volstrekt niet licht te schatten. Zijn hoofdzorg is het natuurlijk de dieren gezond te houden. Vandaar de controle der wachters op het publiek, de zorg, dat ieder noodzakelijk voorschrift ook opgevolgd wordt en de nauwlettendheid, waarmede hij de dierenkeuken nagaat. Hier gaat het zeer levendig toe; het aantal der te bereiden portiën is zeer aanzienlijk en de samenstelling der spijskaart zeer bewerkelijk. De apen krijgen bouillon en zwarte koffie, eieren en gekookt vleesch, de vogels brij van allerlei soort, groenten enz.
Het publiek meent dikwijls dat het verbod om de dieren te voeren of te plagen maar een chicane is, doch het wordt slechts in het belang der dieren gegeven, die door overvoeding of plagerij gemakkelijk schade lijden. Daar waar een goede maag en een flegmatiek gestel aanwezig zijn als bij de beren, olifanten, nijlpaarden en verschillende watervogels, kunnen de gulle bezoekers aan hun lust tot mededeelzaamheid den vrijen teugel laten.
Niets eigenaardiger dan bij de officieele en niet-officieele voeding zijne studiën te maken. De laatste gaat namelijk van oude dames en kinderen uit; onder de eerste bevinden zich ware toonbeelden van voorzorg, die met groote zakken gebak en vruchten beladen dagelijks verschijnen en hun rondgang maken. De geringe voedingswaarde dezer liefdegaven is oorzaak, dat de dieren bij de officieele voeding toch nog een goeden eetlust medebrengen. Zonder bekendheid met alle hulpmiddelen, waarover de mensch beschikt, om den tijd te bepalen, zegt hun de pruttelende maag bijtijds wanneer de etenstijd nabij is. Vooral de roofdieren laten dan hun ongeduld goed merken, hun brullen dreunt geweldig door den tuin. Het wordt een langgerekt gebrul als eindelijk de wachter verschijnt en de kolossale portiën vleesch in de kooi werpt. Een gekraak der beenderen, een slikken en likken aan het vleesch begint; de koningen der woestijn eten; onwillekeurig stelt men zich voor hoe een menschenprooi tusschen de klauwen en de tanden van het ondier te moede zou wezen - hier is het een beeld der phantasie, maar in andere werelddeelen een werkelijk bestaand feit.
Met de zorg voor de zieke dieren is een veearts belast, die dagelijks verschijnt. Somtijds gaat alles voortreffelijk; dan komt echter ook een periode die vele verliezen oplevert. Een epidemie rukt bijv. alle bewoners van het antilopenhuis weg, en alle moeite om de kwaal te bezweren zijn vergeefs. Bij de apen, die de meeste offers brengen, is het de tering, die ze doet sterven; het ruwe klimaat is hun niet gunstig. De kostbaarste dieren, de chimpansee en orang-oetang, zijn natuurlijk de gevoeligste; deze blijven zelden langer dan eenige maanden voor den dierentuin behouden. Het verlies is nogal van beteekenis, daar voor het dier van f 300 tot f 600 betaald wordt.
Een andere plaag in de dierentuinen is het ongedierte; vooral ratten kunnen veel last veroorzaken. Men kan hun geen vergift reiken, daar de dieren anders ook gevaar zouden loopen. Door water worden de ratten dus uit hun schuilhoeken gedreven, en zoodra een het kopje er uitsteekt, ontvangt zij den doodenden slag.
Andere gewichtige gebeurtenissen zijn het opzetten der doode dieren, verder het uitladen der gekochte en het inladen der verkochte dieren. Men kiest hiervoor de vroegste morgenuren, en wie in een donkeren nacht of liever des morgens vroeg een phantastischen stoet, een kameel, een leeuw in een kooi of ander kleingoed ziet langs komen, make zich niet ongerust; het is een vreedzame Zoölogische verzending, die naar het station gaat of daarvan terugkeert.
Er zijn sommige punten in den dierentuin, waar het publiek zich het liefst verzamelt; in de eerste plaats bij de apenkooi, waar men steeds een menigte nieuwsgierige heeren, dames, mannen, vrouwen, kinderen van allerlei leeftijd kan zien, geboeid door de grappige sprongen en koddige grimassen van hunne vierhandige neven (?). Familie trekt altijd, zegt men, en wellicht is dus een verborgen band van verwantschap oorzaak van deze zich niet verloochenende sympathie. Ook de olifant geniet