Bij het vuur.
't Is zoo'n lief miniatuurvrouwtje, dat daar bij het vuur gedoken zit, een van die kleine boerinnen wier moeders nog de dwaasheid niet hadden het nationale kostuum te verwisselen tegen de banale, weinig zeggende japonnen, gecopieerd naar modieuze modellen uit de derde of vierde hand; goedkoope hoeden, schel gekleurde rokken, tailles zonder snit; 't mankeert er nog aan van die kleine meisjes Kate Greenaway-figuurtjes te maken.
Dit visscherskind van een onzer zeedorpen heeft ook al den ernst van een kleine vrouw; wie weet welke zorgen haar ook bezighouden! Misschien is moeder wel naar het strand om uit te zien of vader niet komt met zijn schuit en moet zij op het middageten passen; misschien loeit buiten de storm en beeft haar jong hartje van angst voor vader en broers, wier leven niets anders is dan een voortdurende strijd tegen den Oceaan.
Zij vouwt de handen, misschien bidt zij wel, het lieve kind! God geve dat haar gebed verhoord worde. Ach! wie weet hoe vaak in haar leven zij nog zoo angstig zal moeten luisteren naar het geweld der golven, die haar bruidegom, haar echtgenoot of haar zoon misschien op het eigen oogenblik reeds in hun schoot begraven.