Het lied der zee.
Heerlijk, altijd nieuw en altijd oud, altijd hetzelfde en toch altijd verschillend klinkt het lied der golven. Wie kent het niet, dat eindelooze gemurmel dat ons verhalen schijnt te doen van vreemde landen, verre van hier, van geheimzinnige volken, van streken vol zonneschijn en tropische hitte, maar ook star van koude en wit van sneeuw?
Verhalen doet zij ons van wreede schipbreuken; zij bewaart de echo's van ongelukkigen, die jammerend in haar peillooze diepten stortten, zij zingt het lied van hen, die vol hoop hun toekomst aan haar toevertrouwden, zij herhaalt de snikken van de velen die door haar zijn weggevoerd, verre van hun land en hun dierbaren.
Dat alles kent de zee en zij vertrouwt haar weten aan de schelpen, welke zij op het gouden zand harer oevers neerwerpt. Elke schelp weet wat haar moeder de groote zee te verhalen heeft; leg haar slechts aan uw oor, en al zijt gij dagreizen ver van den Oceaan verwijderd, dan nog kunt gij zijn stem, zijn zoet wegslepend of toornig opbruisend lied hooren, door zulk een schelp aan uw gelaat te drukken.
Ook het meisje van onze gravure wenscht naar dat eeuwige, schoone, onverdoofbare gezang te luisteren; zij vangt het op van de schelp, en haar heldere, verstandige oogen verraden het genoeg hoe zij dit lied niet alleen hoort, maar ook verstaat en in zich opneemt en daarin een bron vindt van rijke, onverwelkbare, reine poëzie.