Een levend popje.
Wat een aardig klein ding met haar guitige oogen en haar vroolijken lach; zij wil ons doen gelooven dat het een heusche pop is, die zij in haar armen draagt. Ja, zij heeft haar een rokje aangetrokken, een kapje opgezet, en bijna even guitig, ondeugend als zijn aangenomen moedertje kijkt de poesenkop de wereld in. Het laat maar met zich sollen, dat lieve, aardige poesje. Och! geen wonder ook, poesje is nog zoo jong, poesje is zoo pas moeders warm nest ontloopen en poesje vindt het een genot door de kleine meid als kind vertroeteld te worden; zij denkt niet aan tegenstreven, nog minder aan krabben, en het moedertje? Zij geniet nu reeds den voorsmaak der moederweelde, die haar eenmaal wachten zal, en waartoe zij zich nu al voorbereidt, spelend met haar levend popje.