‘Van den genadigen heer Ibrany Ferko,’ was het antwoord.
‘Jij, dwaas, die kan zelf geen noot spelen.’
‘Doet niets, hij was toch mijn meester!’
‘Zoo, hoe dan?’
‘Nu, de zaak is heel eenvoudig. Speelde ik een melodie niet zooals het behoorde, dan wierp mij de genadige heer onder het spelen een glas naar het hoofd, en dit ging zoolang voort, totdat ik zonder fouten kon spelen.’
Het komt nu nog wel eens voor, dat ontoerekenbare dorpstwistzoekers hun woede koelen op eenige spelende arme duivels, maar het geslacht dier dolle kemphanen, die, op hun geld pochend, den Zigeuner tot het doelwit hunner dwaze buien kozen en hem nu eens om de ooren sloegen, dan weer liefkoozend vertroetelden, zijn door het geheele land bijna uitgestorven. In ruil daarvoor is echter de in zijn levensgewoonten zoo conservatieve Zigeuner een internationale muzikant geworden, die tot zijn zinspreuk trotsch het gezegde kiest, dat het vaderland van den kunstenaar de geheele wereld is.
Het is nog slechts eenige tientallen van jaren geleden, dat een Hongaarsche grondbezitter in Parijs verbazenden opgang maakte door een Zigeunerkapel, die hij met zich voerde. Misschien was dit de eerste kapel van bruine muzikanten, die zich buiten de grenspalen van Oostenrijk-Hongarije waagden. Sedert dien tijd is de Zigeuner, door den strijd om het bestaan voortgedreven, een bijna even rustelooze trekvogel geworden als zijn ketellappende en paarden beslaande stamgenoot.
In Londen speelt hij in de salons van den prins van Wales en in de reuzenzalen van het Kristallen Paleis, in Parijs ontmoet men hem in de voornaamste huizen van de geboorte- en finantie-aristocratie.
Trouville en Dieppe, Kissingen en Ems, Etretat en Franzenbad hooren geregeld de nu eens smartelijk klagende, dan wild jubelende tonen zijner viool.
Door blinkende kronen, dollars en roebels gelokt, vreest hij noch den verren weg over het groote water, noch den korten over de golven der Oostzee naar Zweden, en dringt in het binnenland van het rijk der witte Czaren. En ondanks dit alles is het bezit van een klein huis in de afgelegen straten eener provinciestad wellicht de grootste rijkdom, dien een Zigeuner zich ooit door zijn spel verworven heeft.
Farcas Miska is, naar ons weten, de eenige primas, die het verstond, het verdiende geld te bewaren. Alle andere genooten van zijn talent en beroemdheid, de onvergelijkelijke Patikárus en de onder zijn gelijken groote Rasz Pál, de in de salons der hoog adellijken vertroetelde Berkes en de reislustige Balacz, Bunko, de lieveling van de jeunesse dorée tusschen het jaar '50 en '60, en de oude Erdelyi, eens de meest geliefkoosde Primas van Zuid-Hongarije, zij allen brachten het niet verder dan tot een zeer sober levensbestaan. Want ook de Zigeuner is een cavalier in dien zin, dat hij edele liefhebberijen er op nahoudt en met zijn geld niet kan huishouden.
Van nature een hartstochtelijk speler, brengt hem zijn zwervend leven niet zelden op zulke plaatsen, waar spelers van beroep hun offers zoeken. En er zijn er velen die, na een toer van verscheidene maanden door Engeland en Frankrijk, hun zuur verdiende goudstukken op één avond in Monte-Carlo verspeelden.
Natuurlijk, ook van veel zoets omringd is het Zigeunerleven. En mag men geloof hechten aan alles wat de zwartgelokte muzikanten over hun kunstreizen in verre landen verhalen, zoo zou er menige blonde dochter van Albion of Zweden verliefd zijn geworden op de knappe jongens, die in hun roode galabroeken en attila's - het speelkostuum der muziekkapellen - een vrij wat beter figuur maken dan als zij in hun dikwijls afgedragen zwarte rokken optreden, waarvan men genoeg kon zien dat zij hun niet op het figuur zijn gepast. Wanneer de trouw nu juist niet de sterkste zijde is van het Zigeunerkarakter, zoo zorgen de meesten toch nog uit de verte vol offervaardigheid voor hun vrouw en kinderen. Al bezorgt ook het buitenland hem nog zooveel roem en geld, zoo hangt toch de Zigeuner met alle draden zijner ziel aan het vaderland. Daar wordt hij niet aangegaapt maar - verstaan.
En hij wil verstaan worden, zooals iedere kunstenaar, die eerst dan opluikt, als hij de macht zijner talenten op de toehoorders ziet werken. Het is mogelijk dat de Zigeuner ergens in een schitterende zaal van het casino-gebouw van Trouville, aan de nieuwsgierige blikken van een hoog elegant gezelschap blootgesteld, nauwkeuriger speelt dan tehuis, maar zich zoo te geven als hij is, de smarten en vreugden zijner eigen ziel door zijn instrument te vertolken - dit is hij slechts in staat te doen in zijn land, als hij toehoorders vindt, die met de klanken zijner viool schreien of vroolijk juichen. Slechts dan klinken ons uit zijn spel de dansende knapen in de ooren. Slechts dan hooren wij uit zijn melodieën het weeklagen der verlaten bruid, de toorn van den bedrogen minnaar, het strijdgewoel van de voor het vaderland kampende legerscharen.
Daaraan mag het ook liggen, dat er over eenige directeurs der Zigeunerkapellen zulke verschillende oordeelen in omloop zijn. Niemand kan echter het spel van een Zigeuner juist beoordeelen, die hem nooit hoorde spelen in den kring van een kleine schaar sympathieke vrienden van Hongaarsche muziek. Geheel andere tonen zijn het dan, die hij aan zijn viool weet te ontlokken, tonen die tot het diepste van het hart dringen, nu eens oude smart opwoelen, dan weer oud en nieuw leed doen vergeten. Nu eens dwarrelen zij rond met pakkend geweld in stormachtigen dans, om in het volgende oogenblik u weemoedig te herinneren aan hetgeen u eens het liefste was op aarde. Ja, slechts in zijn eigen land wordt deze zanger bij Gods genade geheel en ten volle verstaan, en daarom trekt hij altijd weer naar huis, ondanks de booze tijden die voor hem zijn aangebroken.
Want ach! geen banknoten meer, slechts armzalige koperen munten vallen in het bord van den ophaler. De Zigeuner is den Hongaar trouw gebleven, maar zijn vroegere vrijgevige patroons, waarin een groot gedeelte der oude Hongaarsche aristocratie belichaamd was - zij verdwijnen de een na den ander.