schitterende draadje ontstonden in den phantastischen geest der koninklijke vrouw? Welken ernstigen en beuzelachtigen arbeid verrichtte zij in haar hersenen?
Op dit lichte draadje, dat een ademtochtje kan medevoeren, bouwde de verstandige en coquette sultane een wereld van plannen. Zij begreep dat duizenden van deze insecten, vereenigd in een voor hen aangelegd park en gevoed door die moerbeziebladeren, waarop zij schenen geboren te worden en te sterven, een ontzaglijke hoeveelheid zouden voortbrengen van dat zachte, fijne, glinsterende materiaal, waarvan men misschien de een of andere wonderbare stof kon weven.
Van de gedachte tot de uitvoering is het niet ver voor een keizerin. Vrij om te handelen, liet Louitsee onmiddellijk op een uitgezochte plaats, midden in een moerbeziebosch, een gebouw, bestemd voor haar beschermelingen, oprichten.
Dit was het eerste zijdewormenpaleis, de eerste zijdekweekerij.
Men plaatste daarin zoovele dieren als men maar machtig kon worden. Men besteedde aan hen de grootste zorg. Op volmaakte wijze geïnstalleerd, deden zij wonderen en brachten zulk een hoeveelheid cocons voort, dat alle droomen der vorstin meer dan vervuld werden.
Onder de handen van bekwame werklieden, brachten deze met kunst bewerkte vlokken zijde een stof voort met glinsterende weerglansen, waarvan het gezicht Loui-tsee met rechtmatigen trots vervulde.
Van dit uur was de zijde-cultuur geboren. De gril van een vernuftige, zich vervelende sultane had ze geschapen.
Voortaan nam de zijdeteelt in China verbazende afmetingen aan en men legde zich dadelijk toe op het weven der prachtige stoffen, die zich uit dit bevoorrecht land later over de geheele wereld zouden verspreiden.
De Chineezen hebben hun schoone keizerin vergoddelijkt. De legende verzekert, dat haar witte geest door de zijdeparken dwaalt en des nachts rust onder het dikke loof der boomen, onder welker schaduw zij zoo gaarne zat.
Men vereert haar onder den naam van ‘Geest der moerbezieboomen en der zijdewormen.’ Eeuwen zijn voorbijgegaan zonder in iets de herinnering uit te wisschen aan Loui-tsee, de weldadige toovenares, die sedert bijna 4000 jaar rust in den diepen vrede van het een of andere prachtige mausoleum.
Indië en Perzië, die de zijde in Europa hebben doen kennen, kregen haar uit China. Het was uit Serica, een Indische landstreek aan gene zijde der Ganges, dat ten tijde van Pausanias, Europa dit wonderbare prodruct verwierf. Vandaar dat de Romeinen dien schitterenden draad sericum noemden, waaruit onze zijde ontstond. Zoodra het verscheen, werd dat weefsel met een ware geestdrift begroet en de waarde van elk dezer lichte draden werd gelijkgesteld aan een draad van goud. De koningen en prinsen droegen het nauwelijks, en het was eerst Heliogabalus, die het eerste zich kleedde in gewaden van zuivere zijde, een buitensporigheid, welke zelfs in hem verwondering baarde.
De geschiedschrijvers deelen mede dat Aurelianus een kleed van deze stof weigerde, terwijl hij verontwaardigd uitriep:
‘Jupiter beware mij, zooveel goud uit te geven voor zoo weinig draden!’
Twee monniken, die uit Indië kwamen, voerden de zijde uit Ethiopië in. Aan het hof van keizer Justinianus ontvangen, boden zij hem eieren van zijdewormen aan, die zij medegebracht hadden in stokken van bamboes. Maar de eieren beteekenden volstrekt niets, als men de kunst niet bezat om ze te doen uitbroeien en vooral om de kostbare insecten, die zij moesten voortbrengen, te verzorgen en te voeden. Uit dankbaarheid voor de goedheden des keizers, leerden de monniken aan het volk dezer streken de kunst der zijdeteelt, en Justinianus moedigde dien nijverheidstak zoodanig aan, dat deze de rijkdom werd van zijn keizerrijk.
Langen tijd hadden deze door de zon bevoorrechte streken het monopolie van deze kunstwerken. De Middeleeuwsche koningen lieten met groote kosten deze prachtige stoffen van de oevers van den Bosphorus komen. De beroemde mantel van Karel den Groote en de oriflamme van Sint Denis werden in Constantinopel vervaardigd.
In het begin ontleenden zij hun namen aan hun kleuren. Zij waren rijk geborduurd of gebrocheerd met zonderlinge figuren. De phantastische dieren, vogels, bloemen, vruchten, mengden zich aan wielen, wagens, zwaarden. De weefsels, bestemd voor de kerken, waren eenvoudig wonderbaar. Het waren echte kunstwerken, die altijd het leven van een Heilige voorstelden. Men verhaalt van de toga van een christelijk senator, waarop de kunstenaar middel gevonden had zeshonderd figuren aan te brengen. De verschillende onderwerpen stelden alle wonderen van Christus voor.
De Grieken, bedreven in alle kunsten, muntten uit in het verven en borduren der zijdestoffen. De Saracenen, onnavolgbare werklieden, hadden op dit gebied zulk een meerderheid verworven, dat de stoffen en kleederen, door hen vervaardigd, in het oog van het lichtgeloovige volk doorgingen als door de hand der feeën voortgebracht. Vandaar duizend legenden, duizend ongerijmde of bekoorlijke legenden, die deze wonderbare weefsels met tallooze toovenaarskrachten begiftigden.
Wie hoorde niet spreken van het beroemde oorkussen, geweven door een blonde fee, waarop het voldoende was het hoofd te laten rusten om nooit wit te worden? Hoevele schoone vrouwen zouden in onze dagen den weg willen kennen naar het paleis, waar de beminnelijke toovergodin haar staf zwaaide! Maar het kussen, de fee en de tooverstaf blijven onvindbaar.
Van Constantinopel vestigde zich de kunst der zijdeteelt in Griekenland. Ware bosschen van moerbezieboomen bedekten weldra zekere streken van dit schoone land, voornamelijk Morea, dat daaraan, naar men zegt, zijn naam ontleent.
Eerst na de 12de eeuw verspreidde zich de kunst van zijde voort te brengen en te weven van het Oosten naar het Westen. In dezen tijd had een koning van Sicilië Morea veroverd en voerde alle werklieden in zijde, die hij daar vond, met zich mede naar