gedwongen den joodschen godsdienst te verzaken, streed hij langen tijd vóórdat hij er toe besluiten kon het geloof zijner vaderen te verloochenen. Toen hij op het punt was te bezwijken, vluchtte hij eensklaps en verliet Rusland. Hij was toen vijftien of zestien jaren oud en kende geen enkel ambacht. Van dezen tijd af begon hij van land tot land te dwalen, zonder bepaald doel. In Budapesth trouwde hij en verbleef eenigen tijd in deze stad, waar hij drie kinderen kreeg. Maar dit oponthoud was hem te lang naar den zin, en de behoefte om te reizen kwelde hem onophoudelijk. Hij bracht toen zijn familie naar Jeruzalem, waar hij haar liet, om de wereld te doortrekken. Om de vijf jaren kwam hij daar weer op bedevaart terug, bleef gedurende eenige dagen bij de zijnen, en vertrok dan weder naar nieuwe landen.
Wat de oorzaak betreft van deze gedurige verplaatsingen, zoo zegt hij, dat het gebeurde om een middel te vinden tegen een kwaal, waaraan hij sedert zijn vijf-en-twintigste jaar leed, die hem geen rust noch duur liet en waarvoor hij alle specialiteiten der wereld had geraadpleegd.
Hij zwierf op deze wijze door Polen, Duitschland, Oostenrijk, België, Engeland enz. Eindelijk trok de roem van de school der Salpetrière Mozes naar Parijs in den loop van 1892. Hij verscheen daar armzalig toegetakeld, gekleed in een lange, zwarte, afgedragen en gelapte jas. Zijn gelaat herinnert aan dat der Poolsche joden. Zijn gezicht is mager, zijn trekken hol en half bedekt door een langen, onzindelijken baard, die aan de uiteinden een weinig gekruld is. Dikke haren vallen op de schouders in vetachtige lokken. Het hooge, ronde voorhoofd is door diepe rimpels doorploegd. De zware wenkbrauwen komen boven den neus bij elkander door twee scherp geteekende plooien; deze rimpels geven aan zijn voorkomen een pijnlijke en tevens peinzende uitdrukking. De lange en gebogen neus valt over dikke lippen; een diepe plooi scheidt hem van de wangen, en zijn beweeglijkheid van expressie is zoo groot, dat men niet weet of deze man gaat lachen of huilen; hij kent het Engelsch, Russisch, Turksch, Hebreeuwsch, maar spreekt vooral veel Duitsch.
Zoodra hij het kabinet van Dr. Charcot binnentrad, begon hij de lange geschiedenis van zijn lijden te vertellen en haalde een uitgewerkte lijst voor den dag van alle symptomen, die hij ondervond, en las ze voor. Soms beschrijft hij zijn smarten op een toon vol geestdrift, dan wordt hij plotseling aangedaan en begint op de aandoenlijkste wijze te jammeren.
Als men hem een geneeskundige behandeling voorstelt, luistert hij aandachtig toe, dan begint hij flauwtjes te glimlachen, schudt ongeloovig het hoofd en zegt, dat alles wat hij ooit beproefd heeft, nooit iets hielp. Mozes is een poos te Parijs gebleven en liet zich door electriciteit behandelen, maar ziende dat het niet veel gaf, ging hij weer verder, om ergens anders een onmogelijke genezing te zoeken.
Op dezelfde wijze is ook Gottlieb M., twee-en-veertig jaar oud, zeer vroeg begonnen te reizen om de hospitalen te bezoeken. Nooit een geneesmiddel vindend voor zijn kwalen, trok hij van Rusland naar Duitschland, vervolgens naar Oostenrijk, Engeland en eindelijk Frankrijk, waar men hem slechts eenige uren in la Salpetrière zag vertoeven. Gottlieb was geboren in een dorp dicht bij Wilna.
De geschiedenis der andere zieken is om zoo te zeggen, ten minste in de voornaamste trekken, gecalqueerd op die, welke wij verteld hebben.
Als wij nu de reizende nevropathen niet alleen onder elkander vergelijken, maar ook met den wandelenden Jood der legende, dan vinden wij in deze studie een opmerkenswaardige gelijkheid.
Op het eerste gezicht is men getroffen door den oorsprong van deze zieken, die allen van eenzelfde streek schijnen afkomstig te zijn, aan de grenzen van Duitschland, Polen en Oostenrijk. Allen spreken bij verkiezing het Duitsch, maar kennen vele talen; zoo is het ook met den wandelenden Jood.
‘Op welke plaats hij zich ook bevond,’ zegt een legende (1618), ‘sprak hij altijd de taal van het land.’
Van den anderen kant zijn het altijd joden, die aan het zwerven gaan, en dikwijls zonder eenige blijkbare oorzaak; zij vinden in zich zelf den drang tot reizen; het veelvuldigst is het de zucht om een nieuwen geneesheer te zoeken, een nieuw geneesmiddel te beproeven, dat hen voortdrijft.
Onderweg leven zij van aalmoezen; velen vinden door den band, die alle Israëlieten onder elkander verbindt, in alle steden der wereld, huizen van vertrouwen, waar zij een bescheiden inkomen ontvangen, dat hun altijd rijk genoeg maakt, ofschoon het hun eeuwig arm laat. En alzoo wordt op merkwaardige wijze een andere bijzonderheid duidelijk van de legende, die den wandelenden Jood doet klagen:
‘Ik heb vijf stuivers in mijn beurs, dat is mijn geheele bezitting; op alle plaatsen en ten allen tijde heb ik steeds zooveel.’
Evenals de wandelende Jood, zijn de zenuwzieke reizigers zeer armoedig gekleed in een grooten mantel of in een lang tot den grond vallend gewaad. Het zijn meestal mannen van dertig tot veertig jaar, maar wien men licht het dubbele van hun leeftijd zou geven om hun met zware rimpels doorploegd gelaat. Hun baard is lang en onverzorgd. De baard van den wandelenden Jood is misschien het meest karakteristieke gedeelte van zijn gezicht. De oude teekenaars hebben dien, zooals men op onze afbeeldingen kan nagaan, met groote oprechtheid weergegeven.
De baarden, die men op de oude prenten ziet, geven zoo duidelijk mogelijk die terug van de zieken, welke wij zoo even beschreven; zij krullen over hun geheele lengte of rollen in vlokjes aan weerskanten en mengen zich met de hoofdharen, die ook gekruld zijn.
Het gelaat van alle reizende joden drukt het lijden, de vermoeidheid en de wanhoop uit; hun gelaat is vermagerd, de jukbeenderen vooruitstekend, de wangen hol; de rimpels op het voorhoofd vindt men allen bij deze zieken terug. Al deze zenuwzieken zijn lijdend aan vervolgingswaanzin, want zij geven zich altijd uit voor vervolgd.
Uit hetgeen wij hierboven gezegd hebben, blijkt duidelijk dat de wandelende Jood nu nog bestaat, en wel onder den vorm, dien hij in vroeger eeuwen had aangenomen.
De wandelende Jood der legende, en de wande-