| |
| |
| |
Marie Antoinette.
Een levensbeeld.
16 October 1793-1893.
(Vervolg en slot van bladz. 270.)
VII.
Het is hier de plaats niet om den ingewikkelden, geweldigen tijd der groote Fransche revolutie nader te behandelen; onmogelijk is het voorzeker ieders aandeel van fouten, misslagen en tekortkomingen nauwkeurig te meten of te wegen.
Gemakkelijk daarentegen is het thans na honderd jaren te zeggen: Wanneer men dit of dat had gedaan, wanneer de koning zulk een karakter, de koningin zulke neigingen niet had gehad, wanneer vorsten en volk elkander beter hadden of wilden verstaan, dan zou de revolutie wellicht een anderen loop genomen hebben, het lot der voornaamste slachtoffers anders geweest zijn; maar de blik naar het verleden is een andere dan die op de toekomst.
Wat hun, die thans de gevolgen en oorzaken dezer ontzaglijke wereld-gebeurtenis kunnen bestudeeren, nog vaak duister voorkomt, was dengenen, die in dien tijd leefden en verplicht waren tot handelen, nog veel onbegrijpelijker; men ging al tastend voort. De eene partij, dwepend met allerlei nieuwe theorieën, vroeg steeds meer, de andere, die ongaarne afstand deed van bijna duizendjarige voorrechten en die dergelijke nieuwigheden wantrouwend aanzag, gaf slechts aarzelend en gedwongen toe; stijfhoofdigen, heethoofdigen, kortzichtigen en vooral de groote klasse, die zoo gaarne het water troebel maken om daarin tot eigen voordeel te visschen, maakten de zaken nog verwarder, het handelen nog moeilijker.
Of het paardenmiddel, dat de luitenant der artillerie Bonaparte zoo gaarne had aangewend - met vuur en een paar kanonnen het schuim wegvegen - zou hebben gebaat, om den gewichtigen stroom der denkbeelden te keeren, blijft de groote vraag, maar als er iemand niet geschikt was om zulk een middel toe te passen, dan was het zeker de goede Lodewijk XVI.
Wat hij wilde, wist hij zelf niet recht duidelijk; één ding stond alleen bij hem vast: hij moest zijn volk gelukkig maken, en hij meende dat dit beter zou gaan door alle eischen, die men hem deed, in te willigen, dan door bloed te vergieten. Bovendien was hij van allerlei raadgevers omringd, die hem de meest verschillende dingen aanraadden.
Zijn eigen familie was verdeeld; eens op de gevaarlijke helling van toegeven, moest hij steeds meer en meer afstaan. Men beroofde hem langzamerhand van alles, eerst van zijn voorrechten, toen van zijn rang, van zijn vrijheid, eindelijk van zijn leven, en hij liet het gedwee toe, hopende dat men hem toch maar iets zou laten.
Al heeft Marie Antoinette ook volstrekt niet het heldere inzicht gehad van de revolutie, welke noodig zou geweest zijn, niet om haar te keeren maar haar in de bedding te houden, zoo zag zij veel duidelijker dan haar man, waarheen de voorstanders der nieuwe orde van zaken wilden gaan; zij begreep dat het gedurige toegeven eindigen moest met den ondergang van koningschap en maatschappij. Evenals haar schoonzuster Elisabeth, die men zich ten onrechte voorstelt als een zachte, berustende heilige, en die eigenlijk nog veel meer verwachtte van strenge maatregelen dan de koningin, meende zij dat door een krachtig optreden, desnoods gesteund door de hulp van buitenlandsche troepen, veel onheil in Frankrijk kon worden voorkomen. In beider oog was het slechts een troepje kwaadwilligen, dat den vrede verstoorde en de monarchie in gevaar bracht.
Deze opvatting is haar bitter verweten; men heeft haar heulen met de uitgewekenen en de vreemde mogendheden, en daardoor gebrek aan vaderlandsliefde verweten. Men vergeet dat zij in haar tijd, toen men nog aan een soort van solidariteit tusschen de vorsten geloofde, werkelijk meende aan Frankrijk een dienst te bewijzen, door het te bevrijden van de onderdrukking eener partij, die den boventoon voerde en haar overmacht dikwijls op zeer onzachte wijze deed voelen.
Met haar vurig karakter, dat haar tot handelen noopte, was haar de lijdelijke tegenstand van den koning onbegrijpelijk; zij had al haar eerbied voor zijn vlekkeloos, hoewel zwak karakter, al haar genegenheid voor den vader harer kinderen noodig, om zich te onderwerpen aan zijn weifelachtige en ondanks zijn eigen overtuiging genomen besluiten.
In haar correspondentie met de graven van Provence en Artois, haar broeder den keizer van Oostenrijk, klinkt dikwijls een bittere smartkreet, - de kreet van de energieke vrouw, die zoo gaarne handelen wil en het niet kan, gebonden als haar handen zijn. Vergeefs tracht zij den koning een steun te zijn, hem tot een beslissing aan te sporen; hij luistert naar haar zooals hij een oogenblik later naar een andere luistert, die hem juist het tegenovergestelde aanraadt, om dan te eindigen met geen der beide raadgevingen te volgen en den geheel verkeerden middelweg te kiezen.
Het is een lange lijdensgeschiedenis van Marie Antoinette, die van de Opening der Staten-Generaal 4 Mei 1789 loopt naar haar schavot 16 October 1793, een lijdensweg, die steeds moeilijker en pijnlijker wordt, totdat zij eindelijk verklaart dat niets haar meer pijn kan doen.
Van de schoone, levenslustige koningin is niets meer over dan een voor haar tijd vergrijsde vrouw. Alles om haar heen wordt steeds lediger; op een schoonen Octobermorgen bezocht zij de tuinen van Trianon, alles spreekt daar van vergankelijkheid en dood, de echo's van voorheen zijn verstomd, vergeefs ziet zij rond naar die welbekende figuren van haar hovelingen en hofdames, waarin zij zoo gaarne vrien- | |
| |
den en vriendinnen zag. Allen zijn verre van daar gevlucht, zoo het heette om buiten Frankrijk hun vorsten meer behulpzaam te zijn, eigenlijk om het hun nog moeilijker en lastiger te maken.
Zij dwaalt daar tusschen die dorre bladeren, die de paden bedekken, en plukt hier en daar een nog vergeten bloem; zij herdenkt de gelukkige dagen van weleer, de onbezorgde uren hier doorleefd, toen zij zich verheugde geen koningin te zijn.
Een droevige lach vertrekt haar lippen.... Is zij het nu nog, zelfs in Versailles? Zal zij het ooit meer zijn?
Daar komt een boodschap uit het koninklijke paleis om haar te waarschuwen: zij moet er onmiddellijk terugkomen. Heel Parijs, zegt men, trekt op Versailles los.
Met een langen blik neemt zij afscheid van Trianon - waaraan voortaan haar naam onafscheidelijk verbonden is - stijgt in het haar wachtende rijtuig en - zij heeft haar lievelingstuin voor het laatst gezien.
| |
VIII.
Het waren verschrikkelijke dagen voor de koninklijke familie van Frankrijk, die 5e en 6e October 1789. Het gepeupel van Parijs, dol van honger, opgezweept door oproerkraaiers en muiters, de ooren doof van allerlei dwaze verhalen aangaande koning en koningin, die schitterende feesten heetten te geven terwijl hun volk gebrek had aan brood, maakte zich in breede gelederen op naar Versailles; het wilde voortaan het hof in zijn midden hebben, het wilde den koning door eigen aanschouwing laten zien hoe het leed, en begreep niet dat men eigenlijk den vorst in de nabijheid wilde hebben om daardoor dwang op hem uit te oefenen bij het teekenen der besluiten van de Wetgevende Vergadering.
Eerst bepaalden zich hun pogingen tot het zenden van deputatiën, die van den koning brood vroegen en door hem vriendelijk, zelfs hartelijk ontvangen werden, maar geen zekere beloften van hem verkregen; het volk werd oproeriger en wilde den nacht in de omgeving van het paleis doorbrengen.
Tegen den morgen gebeurde het raadselachtige feit, waarover thans nog niet eens het volle licht is geworpen, dat de wilde horden van een opgezweept verbitterd volk het paleis van Lodewijk XVI overrompelde en tot binnen de koninklijke vertrekken drong.
Vooral op de koningin had men het als naar gewoonte gemunt, en stellig zou reeds nu het einde harer rampen zijn gekomen, indien niet een paar lijfwachten zich voor de deur harer kamer als het ware in stukken hadden laten snijden om haar tijd te geven tot ontvluchten. Toen eerst drongen zij binnen en doorboorden in machtelooze woede het pas door haar verlaten bed. Thans nog wijst men den weg, dien zij, vergezeld door haar beangste vrouwen, op dien noodlottigen nacht moest maken. De commandant der nationale garde, de markies de Lafayette, slaagde er in het gepeupel uit het paleis te verdrijven, maar buiten op de binnenplaats werd hun geroep steeds dreigender: ‘De koning naar Parijs, de koning naar Parijs!’ En de koning gaf toe als gewoonlijk, en een straal van vreugde gleed over zijn afgematte trekken toen het beweeglijke volk nu in juichtonen uitbarstte en terwijl hij op het balkon stond den kreet, dien het afgeleerd scheen, luide deed weergalmen:
‘Leve de Koning!’
Maar nog was het volk niet tevreden, het wilde de koningin zien, wie weet met welke bedoelingen!
De omgeving der vorstin ontried haar aan dezen wensch gevolg te geven; men wist hoe het volk haar naar het leven stond en vreesde het ergste als zij zich tegenover hen begaf. Maar de koningin kende geen vrees; zij nam haar beide kinderen, Maria Theresia en den Dauphin bij de hand en trad op het balkon.
Daar riepen vele stemmen, dronken van wijn en losbandigheid:
‘Geen kinderen! Geen kinderen!’
Nu was de bedoeling maar al te duidelijk, doch Marie Antoinette aarzelde niet; zij zond de kinderen naar binnen en keerde terug, kalm, bleek, statig, zooals haar moeder, toen deze de oproerige Hongaren door haar optreden alleen bedwong. Zij stond daar nu geheel weerloos, ontdaan van het schild, waarmede de onschuld harer kinderen haar omgaf. En die onverschrokkenheid bleef niet zonder invloed op den beweeglijken aard der Franschen. Haar schoonheid en moed stegen hun naar het hoofd, en als uit één mond riepen zij uit:
‘Leve de koningin!’
En nu volgde die ontzettende tocht naar Parijs, welke in bitterheid niet overtroffen werd door den tocht naar het schavot, maar alleen door dien na den terugkeer uit Varennes.
Zes uur lang reed het koninklijke gezin tusschen den joelenden, scheldenden hoop, welken alle achterbuurten van Parijs schenen te hebben uitgebraakt; voor hen uit werden in triomf op pieken de hoofden gedragen der trouwe lijfwachten, die bij de verdediging hunner meesters gevallen waren.
Beleedigende liederen werden tot dichtbij de ooren van koning en koningin gezongen, en toen zij eindelijk in de verwaarloosde zalen der Tuileriën waren gekomen, vroegen zij zich af of nú de beker tot den bodem geledigd was. Zij vermoedden niet dat zij er nauwelijks de lippen aan hadden gezet.
Hoe meer de tijd voortging, hoe bitterder en grievender hun leed werd; sinds lang was de koninklijke diadeem van Frankrijk niets meer dan een doornenkroon. De eischen werden altijd dreigender en dreigender; de koning, hoe rein, goed en edelmoedig hij ook persoonlijk zijn mocht, toonde zich steeds meer en meer besluiteloos en scheen daardoor zelfs karakterloos. Wie nog iets redden wilde van de monarchie, wendde zich tot de koningin.
‘Zij is de eenige vrouw uit de omgeving des konings,’ zeide Mirabeau, toen hij haar nader leerde kennen, bij zijn pogingen om het koningschap voor geheelen ondergang te bewaren.
Een andere groote vereerder der koningin, wiens omgang met haar ook aanleiding gegeven heeft tot de meest lasterlijke geruchten, ziet men in deze dagen als haar ridder optreden. Wij bedoelen den Zweedschen graaf Axel Fersen, die jaren geleden, toen de koningin in vollen glans van schoonheid en
| |
| |
macht aan het hof van Versailles schitterde, een diepen indruk van haar ontvangen had.
Men zegt dat deze indruk wederkeerig was. Marie
marie antoinette.
Antoinette, aangetrokken door zijn ridderlijk karakter, zijn schoon uiterlijk, had misschien in haar hart onwillekeurig de gedachte voelen opkomen hoeveel beter het voor haar zou zijn geweest, zich gravin Fersen te mogen noemen, in plaats van koningin van Frankrijk.
De graaf echter begreep dat een langer verblijf aan het Fransche hof, dat aan geen edele, reine gevoelens van vriendschap en ridderlijke toewijding kon gelooven, gevaarlijk zou worden voor zijn zielerust en misschien voor den naam der koningin; hij deelde
| |
| |
dus onverwacht zijn plan mede om naar Amerika te gaan.
Marie Antoinette verbleekte en kreeg tranen in de oogen, - zoo beweerde het hof, dat opmerkzaam elke openbaring van haar licht bewogen gemoed bespiedde, en op zijn manier verklaarde. Toen Fersen in Frankrijk terugkeerde, waren Marie Antoinette's schoone dagen voorbij, het was geen tijd meer van romantische dweperij, van ideale vriendschap; men had nu daden, handelingen noodig, en Fersen wijdde zich met hart en ziel aan de zaak des konings en der koningin. Geen trouwer vriend vonden zij dan in den Zweedschen edelman; hij en de koningin deden alles wat zij konden om den koning tot een krachtig verzet of ten minste tot een bepaalde manier van handelen aan te sporen; maar er was in den braven Lodewijk geen vuur, zelfs geen standvastigheid te brengen; hij weifelde en weifelde, maakte zich tot een speelbal van alle partijen, totdat zij, hem eindelijk in zijn godsdienstige overtuiging aantastten en van hem de bekrachtiging eischten der wetten op de nieuwe regeling van den godsdienst. Toen zijn geweten op het spel stond, toonde hij zich onwrikbaar, maar liet zich eindelijk overhalen tot de vlucht.
Fersen stond thans het koninklijk gezin trouwer dan ooit ter zijde, en zijn schuld is het zeker niet, dat de ongelukkige tocht naar Varennes zoo rampzalig afliep.
Hij zag zijn koninklijke vriendin niet meer terug; hij ging weer naar Zweden en met de grootste smart zag hij hoe haar lot steeds vreeselijker werd, hoe zij stap voor stap den afgrond tegemoet ging, zonder dat hij de hand tot haar redding kon uitsteken.
Fersen is nooit getrouwd; het beeld der dame van zijn hart bleef onuitwischbaar in zijn geest gegrift, totdat pok hij in een straatopstand te Stockholm op noodlottige wijze om het leven kwam.
Alles duidt aan, dat tusschen beide edele zielen de verhouding steeds even rein en ongerept bleef; de hooge achting, waarin Fersen bij den koning en vooral madame Elisabeth stond, bewijst dit ten volle, maar even zeker is het ook dat hun vriendschap de uiterste grenzen naderde, waarop dit gevoel nog op dezen naam aanspraak kan maken.
Onze eeuw heeft evenmin als de vorige verstand van gevoelens, zoo heilig en zuiver als die welke de edellieden uit den bloeitijd der ridderschap voor ‘la Dame de leurs pensées’ koesterden, voor de liefde van een Thibaut van Champagne, die de regentes Blanche van Castilie beoorloogde en intusschen in zijn tent gedichten vol liefdegloed ter harer eer neerschreef, voor de vereering van een Michel Angelo, die Vittoria Colonna's voorhoofd den eersten kus gaf toen zij dood op de baar lag.
Zulk een liefde is die van Axel Fersen geweest voor Marie Antoinette, en zij achtte in hem den krachtigen man, tegen wien zij hoog kon opzien, die haar steunde en raadde, terwijl zij op haar beurt haar natuurlijken beschermer moest opheffen en sterken met haar zwakke handen, die zelf nog zooveel steun noodig hadden.
| |
IX.
Ondanks de herhaalde smeekingen van Lodewijk XVI, de vertoogen harer familiebetrekkingen, den geheimen wensch van graaf Fersen, weigerde Marie Antoinette hooghartig haar echtgenoot te verlaten; zij wilde hem terzijde blijven, zijn lot - welk het ook zijn mocht - deelen. Vreeselijke dagen waren het die zij beleefde; geen wonder dat haar lokken zilverwit, haar trekken ingevallen, haar toon steeds bitterder en bitterder werd. Haar eenige troost waren haar kinderen, aan wier opvoeding zij zich geheel wijdde en wier liefde en gehechtheid haar troostte.
De kring van het koninklijke gezin werd hoe langer hoe kleiner; madame Elisabeth, de prinses van Lamballe, madame de Tourzel en nog enkele anderen bleven zich de hovelingen van het ongeluk toonen.
Het was of een blind noodlot, of liever een streng wereldgericht, dat de onschuldigen doet boeten voor de misdaden van een zondig voorgeslacht, alle pogingen om de monarchie en later het leven en de vrijheid van het koninklijke gezin te redden, verijdelde. Zij snelden den ondergang tegemoet, en juist die middelen, welke dienen moesten om hen te redden, brachten hen nog verder op den weg des verderfs.
Den 20 Juni werden de Tuileriën overrompeld; de koning moest zich met de Jacobijnenmuts tooien, de koningin en haar kinderen bleven uren lang blootgesteld aan de bloedigste beleedigingen en de wreedste spotternijen van het gepeupel.
Voor een oogenblik verbrak de keizersdochter haar fier stilzwijgen en verwaardigde zich met een vrouw uit het volk te redetwisten. Het wijf stond met gebalde vuist voor haar en braakte de gruwelijkste verwenschingen en bitterste scheldwoorden tegen haar uit.
‘Maar wat heb ik toch tegen u misdaan?’ vroeg de koningin; ‘hebt ge mij dan ooit vroeger gezien?’
‘Neen, maar ik weet dat gij een vreemde zijt, een Oostenrijksche, dat gij uw broeders in het land roept om ons en onze kinderen te dooden.’
‘Hoe kunt gij zoo spreken?’ hernam de koningin; ‘ik ben van kind af in uw midden, ik heb uw taal aangeleerd, ik ken de mijne nauwelijks meer. Uw koning is mijn echtgenoot, uw dauphin mijn kind! Waarom zou ik dan kwaad willen tegen u en uw kinderen!’
De vrouw barstte in tranen uit en zeide:
‘'t Is omdat wij u niet kennen; men had ons verteld dat u oorzaak is van al onze ongelukken.’
Dit was het geheim van den algemeenen haat jegens Marie Antoinette; en allen die haar leeren kennen, allen die haar nader komen zelfs in deze dagen, toen haar schoonheid verwelkt, de glans die haar omgaf getaand was, raken onder haar betoovering; zij verwonderen er zich allen over hoe men deze beminnelijke, verstandige vrouw, deze teedere moeder en trouwe gade, voor een Messalina, een Catharina de Medicis kon houden.
De geniale Mirabeau, die na zijn eerste samenkomst met haar van een doodsvijand der monarchie bekeerd werd tot haar warmsten verdediger, de ridderlijke Barnave, de ruwe Petion, allen buigen zich voor haar, gewonnen als zij zijn door een lieftalligen eenvoud, welken zij niet vermoedden in haar, die zij zich als trotsche, ongenaakbare Habsburgsche voorstelden.
| |
| |
Na den 20 Juni scheen de maat van het ongeluk voor de koninklijke familie over te loopen, maar zij waren nog niet op de helft van hun lijdensweg. Hun Golgotha was nog in lang niet bereikt; steeds grooter werd het gevaar dat hen bedreigde, zoodat de ramp van gisteren nog geluk schijnt hij het leed van heden.
De 10e Augustus maakte een einde aan het koningschap, dat sinds lang niets anders was dan een wreede spotternij; voor het laatst drong Marie Antoinette bij haar gemaal op verzet aan.
Evenals altijd, stiet zij weer op zijn kalme berusting, zijn lijdelijke overgave aan de omstandigheden. Even nog zien wij haar opstaan tegen het besluit des konings, toen hij zich gereedmaakte zich toe te vertrouwen aan de Nationale Vergadering.
‘Liever dan bescherming te vragen aan onze bitterste vijanden, laat ik mij hier vastspijkeren!’ roept zij uit.
Al het bloed der trotsche Habsburgers stijgt haar naar de wangen.
‘O, als ik een man ware, ik zou mij aan het hoofd stellen onzer trouwe beschermers en dat schuim terugjagen!’
Een droevige glimlach des konings, die inziet dat alle tegenstand nutteloos is, die nog steeds gruwt van het denkbeeld door zijn woord het bloed zijner onderdanen te laten vloeien, en niet bedenkt hoe zijn zwakheid en besluiteloosheid oorzaak is van de ontzettende afdwalingen en uitspattingen der revolutie, die toch met zulke goede bedoelingen begon, - beantwoordde haar opgewonden, heftige woorden.
Nu werd haar gezegd dat langer weifelen het leven van haar man, kinderen en getrouwen in gevaar zou brengen, en zij onderwierp zich met trillende lippen en gloeiende oogen, overtuigd dat nu alles ten offer was gebracht, dat niets meer hun kon redden.
En terwijl de trouwe Zwitsers en lijfwachten des konings zich door het grauw lieten vermoorden, daar het hun verboden was zich te verdedigen, moesten de koning, de koningin, hun kinderen en de prinsessen, in een benauwde ruimte opgesloten, het aanhooren hoe de Vergadering Lodewijk XVI en zijn nakomelingen ten eeuwigen dage vervallen verklaarde van den Franschen troon.
Zij verlieten het gebouw der Nationale Vergadering slechts om opgesloten te worden in den Tempel, de sombere gevangenis, welke voor hen de koninklijke paleizen van Versailles, Trianon, Fontainebleau, de Tuileriën moest vervangen.
Het was daags na deze overrompeling toen een luitenant der artillerie, bleek van gelaat, klein van gestalte, in half versleten uniform, met oogen waaruit onvoldoende wenschen, groote plannen, ontbering en minachting spraken, door de vernielde, met bloed en slijk besmeurde zalen van het paleis dwaalde; hij zag den troon gehavend, de draperieën verscheurd, de poorten verbrijzeld, en daar glinsterde het plotseling in zijn duisteren blik; de vuisten ballend riep hij uit:
‘O, ware ik hier meester, met twee kanonnen en een paar honderd man had ik dat canaille weggeveegd.’
Maar het canaille was meester, het koningschap ondergegaan, en nu spoedde alles zich snel voort naar de door God gestelde bestemming; in rennenden draf kwam de wagen van het Noodlot nader, alles verpletterend onder zijn voeten.
De koning, de koningin, madame Elisabeth werden voortgestuwd naar het schavot, de Dauphin naar den kerker, de prinses naar de verbanning zonder einde, de machthebbenden van heden naar de guillotine, den zelfmoord of de tirannie, en de bleeke luitenant naar den troon, want het was voor hem dat het gepeupel het koninklijke paleis ontruimde, hij zou de eerste zijn die weer deze zalen binnentrad als meester, hij - de Keizer, hij - Napoleon Bonaparte.
| |
X.
Nu trad er een tijdperk van betrekkelijke rusten kalmte in voor de koninklijke familie, nu het onvermijdelijke geschied was, nu voor het oogenblik de angst voor een gewelddadigen dood en wreede scheiding verdwenen was. Treurig was intusschen hun toestand in den Tempel; het allernoodigste ontbrak hun, zelfs het linnen; de vorstinnen waren gedwongen zelf haar ondergoed en dat van de vorsten te verstellen. Maar zij waren samen, zij hadden den troost hunner onderlinge liefde en vriendschap. Nu Marie Antoinette niet meer te worstelen had tegen de besluiteloosheid en het gebrek aan geestkracht van haar echtgenoot, weken de ergernis en verontwaardiging, die haar noodzakelijk vervullen moesten bij het gedwongen aanzien van de wijze, waarop hij de kroon van zijn voorvaderen en zijn zoon verspeelde, voor oprechte bewondering van de innige godsvrucht en verheven christelijke onderwerping, waarmede hij zijn ontzettend lot verdroeg.
In de laatste maanden van hun samenzijn schijnt Marie Antoinette een vurige liefde en eerbiedige genegenheid voor haar echtgenoot te hebben gekoesterd. 't Is in en voor hem alleen, dat zij leeft; alles schijnt haar nog licht en draaglijk toe, zoolang zij het met hem deelt. Altijd had zij, ondanks haar zin tot verstrooiingen en luidruchtige vermaken, diep in haar hart den zin voor het huiselijke leven behouden, die haar moeder had gekenmerkt en Maria Theresia ondanks haar groote politieke talenten toch steeds zulk een echte vrouw deed zijn.
Wanneer zij in vroegere dagen getracht had, zich te vermaken en te verstrooien, was dit misschien alleen geweest om de stem van haar onvoldaan hart niet te hooren, dat niet alleen behoefte had om bemind te worden, maar ook om zelf te beminnen. Hier in de afzondering gingen haar oogen eindelijk open voor de zielegrootheid van den koning, die beter lijden dan strijden kon en nu zich in vollen glans openbaarde. Innig is de verhouding tusschen de leden van het ongelukkig gezin; zij verdeelden hun tijd tusschen het les-geven aan de kinderen, de handwerken en het lezen, soms afgewisseld door tric-trac-spelen, maar altijd onder het oog der wachten, die op de onderscheidenste wijze hun spionnenambt vervulden.
Kort na haar aankomst in den Tempel moest Marie Antoinette afscheid nemen van de prinses van Lamballe; den 3en September moest zij het schoone hoofd dier trouwe vriendin zien, zooals het
| |
| |
op een piek gedragen werd rondom de muren der gevangenis. Toen begaven haar haar krachten en zij zonk gevoelloos neder.
‘Dien nacht,’ schrijft haar dochter, ‘beproefde mijn ongelukkige moeder zelfs niet te slapen; onophoudelijk hoorden wij haar snikken.’
Men had het hart van de prinses aan den kok willen ter hand stellen, om het der koningin als spijs voor te zetten; gelukkig werd deze wensch van het brooddronken, razende volk niet vervuld.
Na eindelooze grievende beleedigingen kwam de groote scheiding; den 11en December werd de koning aan de zijnen ontrukt; het afscheid was hartverscheurend. Voor het eerst verwaardigde zich de koningin de municipalen te ondervragen; men antwoordde haar niet eens. Bitter was haar leed; zij legde haar zoon, die anders bij zijn vader sliep, in haar eigen bed en bleef den geheelen nacht door op, in een smart zóó aangrijpend en verontrustend, dat de prinsessen haar niet wilden verlaten.
Het proces des konings werd voortgezet, men weet met welken uitslag: den 18en Januari werd hij ter dood veroordeeld, den 20en 's avonds mocht hij zijn vrouw en kinderen voor het laatst zien.
Hartverscheurend was die ontmoeting; de koningin vooral was buiten zich zelf van droefheid; zij kon den vader harer kinderen, den bruidegom harer jeugd niet verlaten, zij klampte zich aan hem vast; zij liet hem beloven hen nog eens terug te roepen; zij vergat haar waardigheid, zelfs in zooverre dat zij de beulen voor schurken uitschold; zij weende en snikte, dat de oude muren er van weergalmden.
Gekleed wierp zij zich op haar bed, om den geheelen nacht klappertandend van koude en smart door te brengen en gekleed te zijn om bij den eersten slag van zeven uur haar man, haar koning een laatst vaarwel toe te roepen, hem nog eens te omhelzen vóór zijn gang naar het schavot; maar de uren verliepen en men riep hen niet.
De koning had dit laatste offer nog willen brengen; hij wantrouwde misschien zijn eigen moed, hij wilde sterk zijn en blijven en vreesde de smart noodeloos te vermeerderen van de eenige vrouw, die hij had liefgehad, en die met hem niet alleen zijn koningstroon, maar ook zijn doornenkroon zoo trouw had gedeeld.
De jubelkreten van het volk verkondigde aan de arme gevangenen van den Tempel, dat de misdaad voltrokken, dat het lijden van Lodewijk XVI geëindigd was voor goed.
| |
XI.
Slechts langzaam kwam Marie Antoinette den zwaren slag te boven, of liever, zij hield zich staande ten wille harer kinderen. Verscheidene malen werd haar aangeboden te vluchten; eens slechts stemde zij er in toe, omdat haar schoonzuster en haar kinderen ook in die vlucht begrepen waren. Toen deze poging echter mislukte en men haar alleen wilde redden, bleef zij standvastig weigeren; tot geen prijs stemde zij in een scheiding van haar dierbaren toe.
Helaas! wat zij niet vrijwillig wilde doen, hiertoe werd zij maar al te spoedig gedwongen.
Den 3en Juli 1793, terwijl de prinsessen 's avonds rustig zaten te werken, werd de kleine koning op bevel der Conventie haar ontnomen; het kind sliep, niets vermoedend; nauwelijks had de koningin het decreet der Conventie vernomen, of zij plaatste zich voor het bed waarin hij rustte. Als een leeuwin verdedigde zij hem gedurende meer dan een uur tegen de municipalen, die het kwamen opeischen; het arme knaapje klemde zich aan haar vast, gilde erbarmelijk; eerst toen men haar dreigde niet alleen den prins, maar ook zijn zuster te dooden, als zij langer tegenstand bood, onderwierp zij zich met bloedend, verscheurd hart; de kleine prins schreide twee dagen achter elkander, maar de slagen en stompen van den schoenmaker Simon, zijn nieuwen gouverneur, dwongen hem weldra zijn tranen te verbergen.
De eenige troost der koningin was haar kind in de verte te zien door de spleet van een houten schutting, als zij op den toren haar dagelijksche wandeling mocht doen; eens echter zag zij hoe Simon het kind een roode muts had opgezet, zedelooze liedjes deed zingen en, toen het kind weigerde, erbarmelijk sloeg. Na dien tijd weigerde zij meer uit te gaan.
Den 2en Augustus midden in den nacht werd zij zelf uit den Tempel naar de Conciergerie gevoerd, waar zij den uitslag van haar proces moest afwachten; men onderzocht haar kleeren en ontnam haar de weinige herinneringen, uit vroeger dagen haar overgebleven; toen nam zij afscheid van haar beide laatste gezellinnen, zegende haar dochter, vertrouwde haar aan Elisabeth toe en verliet snel de kamers, waarin zij zooveel had geleden; zij stortte geen tranen meer; haar schoone oogen, eens door zoovele dichters bezongen, waren verflauwd, het eene zelfs geheel blind. Toen zij de poort uitging vergat zij haar koninklijke gestalte te buigen; en een der municipalen, medelijdender of beleefder dan de anderen, vroeg haar of zij zich bezeerd had.
‘O neen!’ was haar antwoord, ‘niets kan mij meer pijn doen.’
Zij had alles geleden wat een mensch lijden kan, als koningin, als vrouw, als moeder, als zuster, als vriendin, nu deed niets haar meer pijn.
In de Conciergerie, in een vochtig, laag vertrek, slechts door schutsels van het verblijf der gendarmes gescheiden, beleefde de koningin haar laatste droevige dagen; elke troost werd haar ontzegd, elk gezelschap, elke bezigheid verboden; met twee tandenstokers en een draadje wol trachtte zij een kousenband te breien, en men ontnam haar dit werk; toen bracht zij haar tijd door met den trouwring van haar vingers te schuiven, maar ook van dezen ring werd zij beroofd.
Intusschen trachtte men aan haar kinderen allerlei schandelijke verklaringen te ontlokken om tegen haar te pleiten; de prinses, hoe onschuldig ook, ontkwam den strik; de achtjarige prins echter, dronken gevoerd door zijn beulen, moest hen dingen nazeggen waarvan hij natuurlijk niets verstond en deze met zijn kinderlijke handteekening bekrachtigen.
Toen de koningin voor de rechtbank verscheen, werden deze afschuwelijke beschuldigingen haar voorgelezen; zij antwoordde er niet op. Toen men er echter op aandrong dat zij zich zoude verdedigen,
| |
| |
wendde zij zich tot het volk, dat met boosaardige nieuwsgierigheid de tribunes vulde, en zeide toen dit verheven woord, dat allen met bewondering vervulde:
‘Ik beroep mij op alle moeders, of de gruwelen, die men mij toedicht, mogelijk zijn.’
Het proces was slechts een ijdele vorm, een gerechtelijke moord, meer niet: de koningin werd ter dood veroordeeld, niemand wist eigenlijk waarom.
Zij keerde in de gevangenis terug, sliep eenige uren en schreef toen dien brief aan madame Elisabeth, welke thans nog, meer dan boekdeelen vol lof, een getuigenis aflegt van haar edele gevoelens en hoog karakter en verdient, evenals het testament van Lodewijk XVI, met gouden letters op haar monument te worden gegrift.
| |
XII.
De 16e October 1793 was eindelijk de dag, die haar smartelijken levensweg zou bekorten. Zij zag dien aankomen met kalme vreugde; zij kleedde zich in het witte gewaad, dat de edelmoedige Conventie haar gelaten had; een rouwkleed weigerde men aan de weduwe Capet, zooals zij genoemd werd. Zonder het te bedoelen, tooide men haar aldus met de rouwkleur der Fransche koninginnen, die voorheen in het wit haar koninklijke echtgenooten plachten te betreuren.
Zij besteeg met gebonden handen de kar, het laatste vervoermiddel van haar, die in een gouden wagen eens het land van haar bruidegom was binnengereden; men wilde haar een geassermenteerden priester tot geestelijken bijstand geven; zij weigerde zijn hulp. Men beweert dat zij in de gevangenis van een trouw gebleven geestelijke de laatste troostmiddelen harer Kerk had ontvangen.
Door het gejoel, de verwenschingen en vloeken van het gepeupel begeleid, reed zij door de eindeloos lange straat Saint-Honoré; haar gelaat bleef onveranderd, doodsbleek, de oogen rood ontstoken, met diepe zwarte kringen omringd, de lippen alleen zacht bewogen in stil gebed. Eenmaal zag men ze trillen en de oogen zich vullen met tranen; het was toen een vrouw uit het volk haar zoontje ophief en het waagde door het kind haar een kushand toe te zenden. Iets verder boog zij ootmoedig het hoofd; men had haar gewaarschuwd dat aan een der vensters van zeker huis een priester haar den laatsten zegen zou geven. Eindelijk was zij op de Place de la Concorde gekomen, waar het schavot stond opgericht tegenover de Tuileriën; een vluchtige aandoening teekende zich op haar gelaat toen zij dit paleis terugzag, waarin zij eens als jonge, schoone, gelukkige koningin troonde; maar dadelijk weer dacht zij aan haar bitter lijden, dat ging eindigen, aan de hereeniging, die haar wachtte met haar echtgenoot. En met vasten stap naderde zij de guillotine. Bij ongeluk trapte zij even op den voet van den beul.
‘Vergeef mij, ik deed het niet opzettelijk,’ zeide zij, beleefd en vriendelijk tot het laatst.
Toen legde zij gelaten haar hoofd onder de bijl en - alles was geëindigd.
Marie Antoinette had uitgeleden.
|
|