Sigaren en sigaretten.
Terwijl in het jaar 1892 overal van de vóór 400 jaren plaats gehad hebbende ontdekking van Amerika sprake was en ter herinnering aan deze hoogst belangrijke gebeurtenis hier en daar zoovele schitterende jubelfeesten gehouden werden, heeft - merkwaardig genoeg - niemand daaraan gedacht, dat ook terzelfder tijd het jubilé der sigaren mede moest worden gevierd.
Zoeken wij naar de reden van dit, ten gevolge van de wereldheerschappij der sigaar, hoogst bevreemdende feit, zoo kunnen wij die slechts daarin vinden, dat de tallooze vrienden en vereerders der sigaar, zoowel ten opzichte van haar oorsprong als van haar ouderdom in het onzekere verkeeren. En dit te meer omdat hierover verschillende, elkander tegensprekende opvattingen in omloop zijn.
Zoo luidt een dezer opvattingen aldus: dat de sigaar in Duitschland, bij het begin der 18de eeuw, door de Fransche legers als iets uitsluitend Fransch werd ingevoerd, terwijl zij volgens anderen eerst in het jaar 1796 in Hamburg het licht der wereld aanschouwde en mode werd.
Hiertegenover staat, dat de sigarenfabriek van Schlotmann aldaar reeds in 1788 bestond en dat de Hamburgers, bij hun bekende neiging tot nieuwe genoegens, moeilijk de gelegenheid ongebruikt gelaten zullen hebben om de tabak, die zij sedert lang in pijpen rookten, nu ook gerold te gebruiken, zoodra zulk een nieuwe rol te krijgen was.
En wat de Franschen betreft, zoo ontkennen zij het beslist de sigaar uitgevonden en haar op den bovenvermelden tijd reeds gekend en aan andere volken bekendgemaakt te hebben. Zij beweren zelfs dat zij eerst in 1823 door hun uit Spanje terugkeerende troepen er mede zijn bekend geraakt, en voeren tot bewijs daarvan de volgende plaats aan uit Hypolyte Anger: ‘Onze terugreis naar Parijs ging over Orleans. Onderweg ontmoetten wij dikwijls officieren, die uit Spanje terugkeerden. Zij droegen brutaal de sigaar in den mond - een nieuwe gewoonte, die sedert algemeen geworden is.’
Daarmee wordt alzoo het vaderland der sigaar naar Spanje verplaatst en de roem van het vaderschap aan de hidalgo's toegeschreven.
Maar - wie kan het gelooven! - ook zij verzetten er zich tegen, dat een Spanjaard tot het ontstaan en de verbreiding der sigaar iets bijgedragen zou hebben.
Waar is alleen, dat, toen den 19 Augustus 1526 eenige Spanjaarden op de markt van het dorp Nicoya in Mexico kwamen, zij daar een Cacique (hoofdman), omringd door zijn mannen, aantroffen. De heeren zongen en begonnen toen Chicha - een drank uit maïs - op te slurpen, en toen was het dat de Cacique een pakje tabaksbladeren, van omstreeks 6 duim lang en zoo dik als een vinger, uit zijn zak nam. De bladeren waren samengerold en met een draad omwikkeld. De Cacique stak nu de eene punt der rol in den mond, stak het andere aan en zoog van tijd tot tijd den rook der langzaam brandende rol op, hield ze een oogenblik in en stiet ze toen uit den mond of door de neusgaten weer uit. Overigens had iedere Indiaan zulke bladerrollen bij zich, die in hun taal ‘inpoquete’, op Hispaniola en Haïti echter - waar men ze later als sinds lang ingevoerd beschouwde - ‘tabako’ heetten.
Dat intusschen de bovengemelde Spaansche couquistadores (veroveraars) niet die Europeanen waren, welke de sigaar het allereerst gezien en dus voor de beschaafde wereld eenigermate ontdekt hebben, bewijst een plaats uit Columbus' dagboek van het jaar 1491, waar het heet:
‘Twee mijner vrienden vonden daar (op Cuba) vele Indianen, mannen en vrouwen, met een kleinen aangestoken wortel in den mond, die afkomstig is van een soort kruid, dat de Indianen tabak noemen. Zij ademen, volgens hun gewoonte, den geur dezer wortels in.’
Deze wortel nu is zonder twijfel dezelfde als de 34 jaar later op de marktplaats van Nicoya geziene tabaksrol, en de sigaar voor ons Europeanen feitelijk 400 jaar oud, dus volkomen gerechtigd om tegelijk met Amerika het jubilé van haar ontdekking te vieren, hoewel men niet kan ontkennen dat zij eerst in het jaar 1560 de oude wereld bereikte.
Het was de zeevaarder Nicot, een Franschman, die met de eerste tabaksplanten ook de eerste Indiaansche tabaksrollen naar Europa bracht en zich met zulk een brandende rol in den mond het allereerst in de straten van Lissabon liet zien, wat groot opzien baarde. Het volk liep bij scharen Nicot na en noemde wat hij tusschen de lippen hield zeer juist een glimtakje. Onder deze benaming kan dan ook de sigaar haar tweede Europeesche jeugd in Portugal tamelijk onopgemerkt hebben doorgebracht en bij gelegenheid naar Spanje overgewaaid zijn, waar zij het eerst door de Zigeuners zeer vriendelijk ontvangen en oorspronkelijk ‘zingara’ - dat is iets eigenaardigs van de Zingara (Zigeuners) - genoemd is geworden, waardoor mettertijd het woord ‘zigaro’ en sigaar ontstaan is.
Ook laat dit internationaal geworden woord zich afleiden van cignere, iets omgorden. Bovengenoemde opvatting kan wel de juiste zijn, al willen andere menschen ook meenen dat sigaar afkomstig is van ‘cigolare’, dat is schreeuwen, knorren, knarsen, omdat zoovele tabaksrollen bij het rooken allerlei niet altijd even melodieuze klanken lieten hooren.
De oorzaak van dit niet altijd op te merken verschijnsel is niet te vinden, maar veelmeer overal bekend. Ieder weet namelijk, dat de knarsende sigaren òf scheef, d.w.z. slecht gewikkeld zijn en aldus tot verstopping der luchtwegen leiden, òf van binnen zeer zeldzame dingen, als bijv. roze- en andere bladeren, verder loof, hout, menschen- en dierenharen enz. bergen.
Als zeer bijzonder rijk van inhoud hebben zich vooral eenige Italiaansche sigaren betoond. Zoo werd in het slanke lichaam van een ‘Toscana’ eens een veer, een anderen keer een stuk koord, dan weer een spijker, later een lap, een koperen knoop en eindelijk - hoe poëtisch - een vrouwelijke haarlok gevonden.
Een naar Piacenza overgebrachte Maglioni-sigaar echter heeft bij de ontleding de volgende bestanddeelen te zien gegeven: een stukje kalk, gipsstof,