De Huisvriend. Jaargang 1893
(1893)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
te brengen in hun lot... het is geen alledaagsch verschijnsel. Vanwaar zulk een vocatie? Miss Maud heeft terstond tal van argumenten klaar om hierop te antwoorden. De indrukken, in de kinderjaren ontvangen, blijven diep in het gemoed gegrift, en Maud Gonne is in Ierland geboren en opgevoed. Daar is zij in haar jeugd getuige geweest van tooneelen, waarvan de herinnering altijd levendig blijft, daar ligt het veld, dat zij zich op rijper leeftijd ter bearbeiding heeft gekozen. Op de vraag of ‘the grand old man’ niet hare liefste wenschen in vervulling brengt, geeft zij geen bevredigend antwoord; zij ziet in de
altenburg.
bamberg: parochiekerk. home rule slechts het begin der concessie, het lijden zal er nog weinig door worden verzacht. Wat er van de ellende in Ierland verhaald wordt, vindt zij steeds te flauw geschetst; trouwens, weinigen kunnen zich een juist denkbeeld van den toestand vormen, want den meesten ontbreekt locale kennis van het land. Van rijtuigen kan men er zich niet dan met moeite bedienen. De verwaarloosde wegen zijn door regen en vocht als omgewoeld en de wielen zakken altijd te diep in den grond. Om te weten wat daar gebeurt, moet men, zooals zij heeft gedaan, te paard zien door te dringen tot in de afgelegen gehuchten, ver van de stad. Daar oefenen de landlords ongestoord hun gruwelijk bedrijf uit. Niemand kan hen een strootje in den weg leggen. Niet ongelijk aan de landedelen der twaalfde eeuw, onderdrukken zij de boeren, die in waarheid niet meer dan hunne slaven zijn, zuigen hen uit, houden hun het brood uit den mond en laten hen den hongerdood sterven. Om hun treurig bestaan te rekken, komen de ongelukkigen er soms toe om zich als dieren met gras te voeden, dat zij aan de oevers der zee verzamelen; maar zelfs dit krijgen zij niet voor niets. Niet dan onder toezicht der politie mogen zij het plukken en gebruiken. En welk een politie! Uit sectarissen samengesteld, ruw, grimmig en twistzoekend, dragen de beambten het bewustzijn in zich dat de hooge overheid toch altijd hun partij zal trekken, waardoor hunne wreedheid en ongevoeligheid er niet beter op wordt. Met eigen oogen heeft zij gezien dat een grijsaard van honderd en drie jaar zijn huis werd uitgezet omdat hij het pachtgeld van den laatsten termijn niet had kunnen opbrengen. Zij heeft gezien dat de agenten een zieke vrouw midden in den winter naar buiten joegen en in de sneeuw lieten staan, de buren met de gevangenis dreigden als zij waagden haar in huis op te nemen, en het armzalig vuurtje uitdoofden, dat medelijdende lieden voor haar hadden aangelegd. En dagelijks herhalen zich dergelijke tooneelen. De klachten die zij, waar het Ierland geldt, tegen Groot-Brittannië heeft in te brengen, zijn vele. Engeland weet alles, verklaart zij boudweg, maar alles wordt er doodgezwegen. De dagbladen laten er zich niet over uit, het parlement houdt zich wijselijk doof, de vrome dames, die zich beijveren om matigheids-genootschappen en dergelijke inrichtingen te stichten, bekommeren zich niet om de gruwelen, die daar bedreven worden. Niemand wil er zich mee bemoeien. Elk houdt zich neutraal, want de politiek der Koningin is op het spel, en dit is genoeg om te maken dat iedereen het hoofd omdraait en doet alsof hij niets ziet. Daarom heeft Maud Gonne zich in Frankrijk gevestigd. Zij vindt dat het Fransche volk meer dan eens de bewijzen heeft gegeven medelijdender te zijn, meer toe te geven aan edele ingevingen. Dat het, nu het haar (of liever haar vaderland) geldt, haar vertrouwen niet zal beschamen, is haar hartgrondige wensch. Zij zelve doet wat zij kan, en zij ziet er niet naar uit als iemand, die de taak, welke zij zich heeft opgelegd, verkeerd aanpakt en wie het aan doorzettingskracht zal ontbreken om op den ingeslagen weg voort te gaan. Zij is een opvallende verschijning, wat misschien voor een deel, maar zeker niet uitsluitend aan hare buitengewone lengte is toe te schrijven. Al kan zij niet bepaald op schoonheid bogen, de schrandere en toch eenigszins droomerige oogen, het weelderige, blonde haar, dat in een lichte auréole om het voorhoofd glanst, de vaste trek om den mond, de welluidende, rustige stem maken haar toch tot een belangwekkende en boeiende persoonlijkheid. Haar wezen is bovenal open, eenvoudig, natuurlijk. ‘Ik ben geen profetes,’ zegt zij, niettegenstaande men haar den bijnaam van ‘Veléda | |
[pagina 230]
| |
van Ierland’ heeft gegeven, ‘en ben niet voornemens, een tweede Jeanne d' Arc te zijn.’ Meer werkzaam in den geest van Beecher Stowe, streeft zij naar bevrijding of althans naar verbetering in het lot der Iersche slaven, door openbaar te maken wat daar gebeurt, en wat zij met lezingen en collecten bijeenkrijgt, wordt onverwijld naar Ierland gezonden. Met hart en ziel geeft zij zich aan haar werk; veel meer genoegens dan paardrijden en musiceeren heeft zij niet, en zij begeert ze ook niet, want alle zaken, waar anderen afleiding en vermaak uit putten, laten haar ten eenenmale koud. Zooals reeds is gezegd, ruïnes van armzalige stulpjes, van strooien hutten, op last der landlords verwoest, kinderen, die nauwelijks kleeren aan het lijf hebben, vrouwen, die bij felle winterkoude geen dak hebben dat haar beschut en meer dergelijke tafereelen zijn het, die voor haar geest opdoemen als zij zich in de herinnering aan haar vaderland verdiept. Het volgende haalt zij echter aan als de gebeurtenis die er haar op zeventienjarigen leeftijd toe bracht de gelofte af te leggen, aan welke zij steeds getrouw is gebleven. Haar vader was officier in Engelschen dienst en kwam dikwijls in aanraking met de landlords, met enkele waarvan zij op voet van vriendschap leefden. Soms ging zij vergezeld van haar vader, soms alleen eenige weken op een der kasteelen doorbrengen, waar men een vroolijk leventje leidde. Zoo bevond zij zich eens op weg naar een der castles, midden in de provincie en ver van Dublin gelegen. Het was in het hartje van den winter en het vroor dat het kraakte. Plotseling werd zij een vrouw gewaar, die, bevangen door de koude, half in zwijm bij den bouwval van een hutje op den grond lag. Maud Gonne liet haar rijtuig stilhouden, en deed de ongelukkige, door haar een verkwikkende lafenis te geven, genoegzaam uit haar half bewusteloozen toestand ontwaken, om op de haar gedane vragen te antwoorden. Haar huisje was op last van den landheer afgebroken omdat zij geen kans hadden gezien de huurpenningen bijeen te krijgen, zoo vertelde zij; in de laatste twee dagen was er geen zuur of zoet over hare lippen gekomen en haar echtgenoot, een zekere Duncan, was nu eenige wortelen gaan zoeken, op gevaar af van door den opzichter der domeinen betrapt en gestraft te worden. Na haar een goudstuk te hebben gegeven, vervolgde Maud Gonne haar weg, met het stellige voornemen haar gastheer hiervan kennis te geven en zijn hulp voor de rampzaligen in te roepen. Toen zij de plaats harer bestemming bereikt had, drong er van uit het salon een luid gepraat tot haar door. ‘Ik heb de weddenschap gewonnen,’ hoorde zij den lord zeggen. ‘Ik heb dien sukkel van een Duncan verleden jaar wel voorspeld dat het zoo met hem gaan zou, eer er zes maanden voorbij zouden zijn. Zijn vrouw ligt daar meer dood dan levend aan den weg. Laten zij haar maar stil laten liggen, dan zal ze wel gauw heelemaal dood zijn. Dat zou een afschrikkend voorbeeld zijn voor de anderen, die niet betalen.’ Dienzelfden avond gespte Maud Gonne haar valies weer toe en verliet het verblijf van dit onmensch, zooals zij zich niet ontziet hem te noemen. Met ontwijfelbare duidelijkheid had deze gebeurtenis haar doen zien, wat hare roeping was, en onverwijld begon zij zich te wijden aan haar taak, zich niet storende aan de vele moeielijkheden en gevaren, welke zich aan haar zouden voordoen. Want wanneer het er op aankomt hare meening over personen en toestanden bloot te leggen, ontziet zij natuurlijk niemand of niets, waardoor zij zich vele vijanden maakt. Zij heeft er dan ook de bewijzen van, dat zoo de politie al geen reden heeft hare handelingen tegen te gaan, zij er toch zorg voor draagt haar niet uit het oog te verliezen. Een dienstbode, in wie zij een onbepaald vertrouwen stelde, werd door haar betrapt terwijl zij zich onledig hield met de brieven harer meesteres open te breken en door te lezen. Bij nader onderzoek werden er telegrammen en papieren gevonden, waaruit bleek dat zij een spion der Engelsche politie in huis had gehaald. Toch bestaat er niet veel kans dat gevangenisstraf haar deel zal worden. Hiervoor telt zij onder haar familieleden nog te veel invloedrijke personen, die in het uiterste geval voor haar zouden kunnen opkomen. Veel vrede heeft zij hier niet mee, want zij is van meening dat een verblijf in de gevangenis haar nog meer populair zou maken. Aan populariteit ontbreekt het haar echter niet. De brieven, welke zij dagelijks ontvangt, en waarin er grieven aan haar worden blootgelegd en haar hulp en steun wordt ingeroepen, zijn legio. De inrichtingen van weldadigheid, die er in haar vaderland bestaan, zijn allen met haar in correspondentie en hebben zich belast met het verdeelen der gelden, door haar naar Ierland gezonden. En wanneer zij er zelve tijdelijk verwijlt, wordt zij door hare landgenooten met gejuich ontvangen, en vindt in hunne dankbaarheid het loon voor al de moeite welke zij zich om hunnentwille getroost. Op haar is hun hoop gevestigd, en als dit bewustzijn in haar levendig wordt, bekruipt haar soms de angst dat zij grootere dingen van haar verwachten dan die, tot welke hare krachten en invloed haar in staat stellen, dat zij meenen dat de morgen reeds is aangebroken, terwijl de nacht nog voort zal duren. Haar zou het niet te wijten zijn! |
|