derachtige koor met de lage zijschepen onveranderd vertoond. Het koor, in 1392 begonnen, sluit tegen drie kanten van den achthoek en is door een zevenzijdigen rondgang omringd, waaraan zich evenvele, tusschen de pilaren gebouwde kleine rechthoekige kapellen aansluiten. Tot de merkwaardigheden behoort een groot altaar van Veit Stosz uit het jaar 1523: het middelste gedeelte stelt de geboorte van Christus voor, en de aanbidding der Herders, terwijl de beide zijvleugels tafereelen uit het leven van Christus en de heilige Maagd Maria voorstellen. Ook een Sacramentshuisje uit het jaar 1392 verdient onze aandacht. De toren der kerk heeft bepaald een restauratie noodig. In de nabijheid dezer kerk ligt nog een kerk, de vroegere Carmelietenkerk, die tegenwoordig tot verschillende profane doeleinden dient. Bezienswaardig is de kruisgang, waarvan nog twee vleugels van romaansche arcaden met dertig koepelvormige zuiltjes behouden zijn gebleven.
Merkwaardig genoeg stammen ook de andere kerken der stad, zooals de St.-Jakobskerk, de St.-Stephaanskerk en de St.-Gangolphskerk af uit den tijd van keizer Hendrik en de heilige Kunegonde, of zij werden in het eerste jaar van de stichting van het bisdom gebouwd. De Jacobskerk werd onder den zesden bisschop van Bamberg, Herman, in 1073 begonnen, onderging echter, evenals alle kerken, in den loop der eeuwen de meest verschillende veranderingen en kreeg in de vorige eeuw een facade in den barokstijl, die aan Neumann toegeschreven wordt. In den laatsten tijd werd de kerk volgens den stijl gerestaureerd. Vroeger nog dan de St.-Jacobskerk werd de St.-Stephaanskerk gesticht, en nog wel onder keizer Hendrik in het jaar 1009. Maar van den oorspronkelijken bouw is niets meer over; het tegenwoordige gebouw werd van het jaar 1628-1680 in den stijl der eenvoudige, smaakvolle latere Renaissance volgens de plannen van den bouwmeester Bomalino, door den architect Petrini uitgevoerd. Sedert de secularisatie dient zij tot protestantsche kerk.
Verder verwijderd van deze beide kerken ligt in de diepte de St.-Gangolphskerk, die in 1063 door den graaf Reinold Walbst von Wolfsrack en den burger Eberhard gesticht en oorspronkelijk in den romaanschen tijd opgetrokken werd. Ook zij onderging groote veranderingen; in 1300 werd het dwarsschip en in 1564 het koor in den gothischen stijl verbouwd. Het inwendige werd belangrijk veranderd, totdat ook hier de nieuwe tijd weer verbeterend en verfraaiend ingreep.
Dicht in de nabijheid dezer kerk, in de tegenwoordige pastorie, woonde eens de dichter Hugo von Trimberg. In de aangebouwde kapel der Goddelijke Hulp heeft de volkssage Fridolin's gang naar de ijzergieterij geplaatst. Hier moet de zergieterij gestaan hebben en in de Sophiastraat het kerkje, waarin Fridolin den priester bij de Mis diende. Anderen willen beweren, dat de ijzergieterij aan het begin van het Hauptauerwald gestaan heeft, daar waar sedert korten tijd een genadekapel, de zoogenoemde Wonderberg, staat, die, na door de rijke gaven der bewoners van Bamberg tot een zeer statig Godshuis in gothieken stijl veranderd te zijn, van alle hoogten zichtbaar is en aan het geheele omliggende landschap eene bekoorlijkheid te meer verleent.
In de onmiddellijke nabijheid dezer kerk verbindt een nieuwe, fraaie brug, naar den tegenwoordigen Prinsregent ‘Luitpoldsbrug’ genaamd, de beide armen der Regnitz, die hier door een nieuw aangelegden dam in een bedding gesloten wordt.
De hieropvolgende jongste kerk is de, in de jaren 1686-1720 gelijktijdig met het toenmalige Jezuïetenklooster gebouwde Jezuïetenkerk, die na de afbraak der op het Maximiliaansplein gestaan hebbende Sint-Martinuskerk genoemd en als parochiekerk gebruikt werd. Zij is volgens het plan van den leekebroeder Andrea Pozzo in nieuw Romeinschen barokstijl, den zoogenaamden Jezuïetenstijl, gebouwd.
Op het toenmalige, nu vrije plein, waar de Sint-Martinuskerk stond, op het hedendaagsche Maxplein, staat sedert het jaar 1880 een monumentale bron, opgericht ter eere van den eersten koning van Beieren, Maximiliaan, omringd door de acht Bamberger figuren van keizer Hendrik, de heilige Kunegonde, den Duitschen koning Koenraad III en Otto den heilige, apostel der Pommeren. Het monument is door F. Von Miller ontworpen en gegoten.
In de nabijheid van deze monumentale fontein, in het vroegere Jezuïetengebouw, bevindt zich de aan middeleeuwsche schatten rijke koninklijke bibliotheek. Zij onderscheidt zich boven alle andere bibliotheken van Duitschland door haar rijken schat van incunabelen en zeldzame handschriften, en is daardoor een der grootste bezienswaardigheden van de stad. Wij laten ons den Alcuinsbijbel, de gebedenboeken van keizer Hendrik en diens gemalin Kunegonde, het Pontificale van den heiligen Otto, Adelbert's levensbeschrijving van het keizerlijke echtpaar, het Hooglied van Salomo en het beroemde Psalterium uit de 15e eeuw vertoonen, werpen een blik in de door den bekenden kunstvorscher en verzamelaar Joseph Heller, den biograaf van Kranach en Durer, aangelegde verzameling van kopergravures, waarvan de schoonste bladeren onder glas en op lijsten liggen, en begeven ons dan in het tegenover de koninklijke bibliotheek liggende, door Dionysius Linder aangelegde, natuurkundige kabinet, dat van professor Fuchs uit Göttingen en andere geleerden rijke verzamelingen, voornamelijk op het gebied der mineralogie, als geschenk heeft verkregen.
Hoogst merkwaardig is nog het overblijfsel eener schepping uit de vroege middeleeuwen: de Altenburg, eens een wachtburg met hooge torens, die het land daaromheen bewaakten. Hoog boven de stad Bamberg, boven de diepgroene wouden, troont zij in schilderachtige ligging, omgeven door de betoovering van stille eenzaamheid. Tegen het jaar 1251 kwam de burcht in het bezit der bisschoppen, die haar volgens hun persoonlijk belang gebruikten.
In den boerenoorlog en den Brandenburger krijg leed zij groote schade. Het verval maakte steeds grootere vorderingen. Eerst toen de lijfarts van den vorstbisschop, Dr. Maurer, de ruïne in 1830 aangekocht had, begon men met alle kracht den burcht te restaureeren.
Van de torens zijn er nog drie bewaard, waarvan zich twee in den zuidelijken, drie in den noordelijken