Een Japansche tuin.
Japansche kunst is thans bijzonder in de mode; de Europeanen zijn verzot op Japansch lakwerk, Japansche zijde, Japansch porselein en brons; de grillige vormen immers, de gewaagde en toch steeds zoo harmonische kleurenmengeling, de gracieuze arabesken, slingers, vogels, bloemen, geven een eigenaardig cachet aan alles wat uit Japan komt.
Geheel Japan stelt men zich zoo gaarne voor als een reusachtige ‘Japonerie’; zeker is het dat liefhebbers van Japansche artikelen nergens beter dan in het vaderland dier kunst hun hart daaraan kunnen ophalen, maar ook even zeker dat een reis daarheen menige teleurstelling zal opleveren.
Toch moet nergens de bevallige, eigenaardige smaak van den Japanner beter uitkomen dan in den aanleg zijner tuinen. Op nevensgaande plaat heeft men er een proefje van. 't Is heel iets anders dan de tuinkunst à la Lenôtre, der Engelsche of Italiaansche lusthoven. 't Is popperig, aardig, vreemd, maar ook de heele omgeving en stoffeering moet met zulk een tuin in harmonie wezen: de vrouwen in hun nationaal kostuum met kolossale zonneschermen boven het hoofd, kinderen en poppen, miniaturen der ouderen, de pagode-vormige bouw der huizen, de kleine vijver met de langbeenige en langhalzige ooievaars, maar vooral de onnatuurlijke, verwrongen, kunstmatige groei der boomen. Men zou zelfs zeggen, dat het kleine hondje nog moeite doet om in den stijl te blijven. Dit is ten minste zeker, dat men in Europa moeilijk de materialen zal kunnen vinden om ook in dit opzicht kunstmatig Japansch werk te leveren.