Verschillende meeningen heerschen over den aard dezer moorddadige ziekte. Op de berichten van Thucydides afgaande, zou men gelooven dat zij dezelfde was als de Oostersche pest. Anderen willen in haar de gele koorts en weder anderen de typhus zien. Ook roodvonk, pokken en zoo meer werden er voor gehouden; 't is waar dat van al deze ziekten eenige verschijnselen op de epidemie, door Thucydides beschreven, passen, maar toch over het geheele ziekteverloop sluiten zij niet aan elkander.
Het waarschijnlijkste is dat de Attische pest een op zichzelf staande ziekte is ofwel beschouwd kan worden als een overgangsvorm tusschen de Oostersche en builenpest.
Zeker is het dat zij, evenals deze epidemieën, haar uitgangspunt had in de Nijllanden en van daaruit haar moordenden loop voortzette in de richting van Oost naar West.
Andere autoriteiten bewijzen echter op goede gronden, dat deze pest niets anders is dan de vlektyphus of typhus exanthemathicus. De verschillende verschijnselen, door Thucydides beschreven, als zware stoornissen in de werking der hersenen, ijlhoofdigheid, huiduitslag, het brandende gevoel aan de uiteinden van het lichaam, de intrede der crisis op den negenden dag, de verzwakte krachten van den tweeden aanval bij denzelfden patiënt, de wijze van verspreiding door besmetting enz. Bij ongunstige, uiterlijke omstandigheden, vindt dan ook juist de vlektyphus de grootst mogelijke uitbreiding, en de verschrikkelijkste onder den naam van honger-oorlogstyphus beschreven epidemieën behooren meestal tot de vlektyphus. Deze komt tegenwoordig in Engeland (vooral Ierland is haar broeinest), in Duitschland (Posen, Oost- en West-Pruisen), in Polen, Gallicië en gedeeltelijk ook in Zuid-Europa voor.
De aanstekelijkheid der ziekte wordt ons door Thucydides als een buitengewoon groote afgeschilderd; haar verspreiding nam in korten tijd reusachtige afmetingen aan. De ziekte, verhaalt hij, greep met zulk een snelheid en kracht om zich heen, dat de menschen stierven als de schapen eener kudde. Zelfs de dieren werden door het ziektegift aangetast. De roofvogels, die zich van rottende stoffen voeden, toonden een instinctmatigen afkeer van de ontelbare onbegraven in de stad liggende lijken, of zij stierven, wanneer zij hun afkeer overwonnen, aan de gevolgen hunner gulzigheid. Aan de honden, die zich altijd in de onmiddellijke nabijheid der menschen bevinden, kon men de werking van de besmetting nog gemakkelijker en nauwkeuriger opmerken.
Als bijzondere redenen, die het voortwoekeren der epidemie bevorderden, noemt Thucydides de volgende. De ongewone droogte en de haar op den voet volgende mislukkingen van den oogst en hongersnood, die in eenige landstreken van Attika de ziekte voorafgingen; verder de volkomen werkeloosheid en verwarring der overheidspersonen en der bevolking, waardoor men de schreeuwendste misbruiken liet bestaan en geen krachtige gezondheids-maatregelen nam, zoodat tallooze lijken in huizen en tempels, op de straten en in de regenbakken onbegraven bleven en met hun afschuwelijke, rottende bestanddeelen de lucht verpestten; eindelijk de ontzaglijke overvulling van Athene door vluchtelingen, die met hun veekudden in de omwalde stad een toevlucht zochten.
De geneeskunde vierde tegenover deze openbare ramp geen triomfen; er bestond geen genezingsmethode, die op blijvend succes kon roemen.
‘Inderdaad,’ schrijft Thucydides, ‘waren zij in het begin geheel en al onzeker wat zij eigenlijk van den aard der ziekte moesten denken. Want zulk een pest en zulk een groote sterfte was sinds menschenheugenis nog niet voorgekomen. De middelen, die sommigen schenen te helpen, schaadden anderen. Geen lichaamsgestel kon der ziekte weerstand bieden; zij rukte zonder onderscheid allen weg, onverschillig of zij geneeskundigen bijstand inriepen of niet. Overigens waren de doctoren de eerste offers der pest; zij bezweken in groot aantal in de uitoefening van hun menschlievende werkzaamheid.’
Zooals de zieken van de geneeskunde niets te verwachten hadden, zoo bevonden zij zich ook wat hun verpleging betreft in den jammerlijksten toestand. Van een goed georganiseerde ziekenverpleging, van inrichtingen van weldadigheid, zooals de christelijke naastenliefde en grootmoedige humaniteit van latere tijden, die overal in het leven geroepen en dikwijls met geldelijke middelen verrijkt werden, van al deze schoone bloemen, die slechts de werkdadige liefde van het christendom kon in het leven roepen, vinden wij in de geheele oudheid bij de beschaafdste volken geen spoor.
De epidemie heeft ook op zedelijk, politiek en ethisch gebied groot verderf gesticht; zij vormt een keerpunt in de geschiedenis der Atheensche republiek; van toen af ging het snel naar omlaag. Zij vernietigde niet alleen menschenlevens, maar ook burgerdeugd.
En Thucydides beklaagt zich over de ergste aller naweeën, de diepingrijpende werkingen op tucht, orde en zedelijkheid, met de volgende woorden:
‘Gemakkelijker kwam men er toe aan zijn lusten te voldoen, waarvoor men vroeger gevreesd zou hebben, daar men de vergankelijkheid en de wisselvalligheid aller aardsche bezittingen al te goed zag. Men gunde zich dus het teugellooze gebruik van zijn vermogen en leefde van dag tot dag in een roes van genot en vermaken. Niemand viel het meer in ongemak voor een hooger doel te lijden, daar hem de waarschijnlijkheid voor oogen stond dat hij, eer hij zijn doel bereikt had, door een wissen dood getroffen zou worden. Slechts datgene gold nog voor begeerenswaardig en van werkelijk nut, wat tot bevrediging en oogenblikkelijke prikkeling der zinnen kon dienen.
De vrees voor de goden en de wetten van den staat hadden dus geen invloed meer. Men had geen vrees en eerbied langer voor de goden, wijl de braven en vromen evengoed een prooi des doods werden als de misdadigers en goddeloozen. De staatswetten werden niet meer opgevolgd, wijl men meende vóórdat er een beslissend vonnis gevallen was wegens een overtreding, de straf ontloopen te zijn, daar men dan den dood reeds sinds lang als offer zou gevallen zijn. De tijd, die tusschen het gerechtelijke vonnis en den dood lag, werd gebruikt om van de aangenaamheden des levens zooveel mogelijk te genieten. Het