en groot-menschachtig aan. En die anderen bewegen zich ook op de maat van een menuet, die een hunner stellig neuriet. Maar minder aardig is het accompagnement van het boerenjongetje, op den grond gevallen naast een omgestort kopje melk; hier is 't de natuur, die zich luide uitspreekt boven aangeleerde vormen en aangewende sierlijkheid van manieren. De twee aardige meisjes zijn er ook niet meer bij; zij vergeten haar ernstigen dans en wijden haar volle aandacht aan het luidkeels schreeuwende knaapje.
De kleine meid met haar verwarde haren, waarin zij een paar madeliefjes gestoken heeft, is ook bepaald niet van het hout, waarvan men markiezinnen snijdt; zij zal veel liever met den kleinen Koos in het zand ravotten dan die bestudeerde, stijve pasjes maken.
Maar dat paartje op den voorgrond, let er op! Over een jaar of wat is zij ongetwijfeld het sieraad der hofbals en haar kleine cavalier zal voor haar niet behoeven onder te doen.
Zooals de ouden zingen, piepen de jongen, maar ook zooals de jongen piepen, wanneer zij nog kind zijn, zoo zingen zij later, zelf oud geworden.
Als het zingen maar niet valsch en onwelluidend klinkt, dan is er geen kwaad bij.
Onze dames van den ‘Kinderbond’ moeten wel juichen, als zij dit bedaarde troepje ten voorbeeld kunnen stellen aan de wilde benden van stoute finde-siècle-kinderen, die zij beschaven en fatsoeneeren willen.