Mijmering.
Zij is alleen!
Het boek rust op haar schoot, de fijne slanke hand houdt de laatste bladzijde nog vast, de andere steunt haar schoon, van gedachten zwaar hoofd. Waar denkt zij aan?
Aan het gelezene? Of zijn de letters als schaduwen voorbij haar oogen gegleden; vermochten zij geen oogenblik haar zwervende aandacht te boeien, geen seconde haar weg te voeren van haar eigen droomerijen? Vervolgt zij nu haar eigen droomen van vreugde en angst, van hoop en vreezen? Staart zij in de toekomst of in het verledene?
Wie kan het zeggen? De verdienste van den schilder is het ongetwijfeld ons hier een figuur te hebben geteekend, die als van zelf onze aandacht vraagt en onze belangstelling opwekt, en ons vrije ruimte geeft op het gebied van allerlei gissingen.
Zij mijmert; haar eigen geheim houdt zij streng verborgen achter haar gesloten lippen en strak starende oogen. Wij zijn vrij er naar te raden; zelf te gaan mijmeren over haar mijmering; maar het zal bij vermoedens blijven - haar droomen geeft zij niet prijs.