orde opgesteld, welke een getrouw overzicht geven der wapenrustingen van Eduard I tot Jakob II. Sommige helmen, schilden en pantsers zijn prachtig bewerkt met fijne ornamentjes, die op het ijzer als 't ware ingesneden zijn; verscheiden platen en hoofdbedekkingen zijn gespleten of gedrukt en de onregelmatige snede der meeste bijlen en zwaarden toont aan, dat ze gebruikt zijn.
Het sombere aanzien der donkere, logge muren heeft men trachten te verminderen door bijna alles met wapenen te bedekken. Verschillende figuren zijn er van gevormd. Zoo merkte ik een groote ster op, van breede sabelklingen gemaakt; daarachter een dubbele krans van laadstokken; in het midden een vorst van kromgebogen bajonetten. Verder groote cirkels van pistolen; zelfs is er een palm geheel van gekozen klingen samengesteld. En werkelijk maken deze symetrische figuren van zulke vreemdsoortige voorwerpen vervaardigd geen onaardigen indruk. In de Council Chamber, evenals de vorige, geheel gevuld met speren, tropeeën en harnassen, staat in het midden een treurige groep.
Een zwart blok met twee ronde inkepingen, een zware bijl, een donkerrood masker. In een glazen kast liggen ketenen en folterwerktuigen: de instrumenten van beul en rechter, symbolen der vroegere rechtspraak....
Een geheel anderen indruk maakt het dwaze masker van Will Sommers, den hofnar van Hendrik VIII. Het is een bronzen helm met grooten neus en tanden en onzinnigen bril.
Voor liefhebbers van wapenen is hier veel te zien, want niet alleen Britsche wapenen zijn hier, ook Grieksche, Romeinsche, Japansche, Chineesche en andere oorlogstoerustingen.
Op de tweede verdieping is de kapel van St. John. Breede ruiten schragen de randbogen, waarop het tongewelf rust. Deze zaal is een der fraaiste overblijfselen van Normandische bouwkunst.
De verdere ruimte in dezen toren werd gebruikt voor kerkers en folterkamer. In een der nauwste echter werd Sir Walter Raleigh jarenlang gevangen gehouden.
Schuin tegenover de White Tower staat de Beauchamp Tower. Het grootste vertrek in dezen toren is een der belangrijkste uit de vesting.
Het is een laag vertrek. Een getralied spitsboogvenster ziet uit op het slotplein. In de grauwe wanden zijn diepe nissen. In de muren zijn talrijke opschriften door gevangenen ingekrast, hetgeen vooral den kerker interessant doet zijn. Meestal staan er slechts de voorletters of namen, maar hier en daar zijn grootere inscriptiën zichtbaar.
Op zijde van den haard staat gegrift: ‘Geeft den mensch de eer, welke hem toekomt; hebt uw naasten lief; vreest God: eert den koning.’ Van denzelfden ongelukkige, die den 14 September zijn gevangenis voor het schavot verliet, is het roerende: ‘hoop op God.’ De graaf van Arundel, Philipp Howard, de zoon van den Hertog van Norfolk, den kampioen van Maria Stuart, wien haar hand toegezegd was en die zelf eens de gunsteling van Elisabeth heette, kraste in schrijfletters: ‘Hoe meer leed in deze wereld voor Christus, hoe grooter heerlijkheid met Hem in de toekomstige. Gij, o, Heer, hebt Hem met eer en roem geprezen. De nagedachtenis van den Rechtvaardige zal door alle eeuwen blijven. Arundel, Juni 22, 1587.’
Het zijn altemaal weeklachten, versteende tranen! Wanhoopskreten van ongelukkigen, die rijkdom en macht gekend hadden, van arme drommels die nooit geluk ontmoetten.
Hun namen en wapens, sommige vergezeld van een doodshoofd, staan hier: voor de meeste hunner het laatste werk dat zij doen zouden. Bijna op den achtergrond gedrongen door al die opschriften, meermalen met aardige ornamenten versierd, staat in kleine, bevende letters het woord:
JANE.
Wat al herinneringen wekt deze simpele naam op!
De koning Eduard VI was gestorven en de opvolgster in zijn testament aangewezen. Jane Grey nam zijn plaats in, echter niet uit eigen beweging, niet door eerzucht geleid. Het zestienjarige meisje was er wellicht te eenvoudig voor.
Op aandrang van haar schoonvader, vader, echtgenoot, na herhaaldelijk geweigerd te hebben, trad ze eindelijk op als koningin. De lijfwacht zwoer haar trouw en overal werd hare troonsbestijging bekend gemaakt. De eerzucht van de Dudley's, de familie van haar echtgenoot, was voldaan. Maar een mededingster trad op. Mary, de door haar geboorte wettige koningin, verzamelde hare aanhangers en naderde Londen. De hertog van Northumberland, Jane's schoonvader, maakte zich gereed haar met een leger te wederstaan. Na zijn vertrek uit Londen brak er een opstand uit. De mannen die Jane trouw gezworen hadden, die haar zelfs den troon opgedrongen hadden, verlieten haar zijde en huldigden Mary.
Na een regeering van tien dagen legde Jane de kroon neder en verwisselde met haar echtgenoot het paleis voor een kerker in den Tower.
In dezen kerker werd haar echtgenoot opgesloten, zij zelf in een anderen toren. Wat moet er in het hart dezer zoo jonge vrouw omgegaan zijn, zij, die weinig de wereld nog kende en misschien geloofde aan menschentrouw! Hoe moest zij in de donkere cel tot bittere, smartelijke rijpheid gekomen zijn, na al die verloocheningen!
Het echtpaar werd ter dood veroordeeld, daarna begenadigd, doch toen er na een jaar een opstand uitbarstte, was dit voor het parlement van Mary een aanleiding, hen uit den weg te ruimen. Robert Guildford, die dezen naam in den wand gegrift had, werd op het schavot op den heuvel naast den Tower onthoofd, Jane zelf op de binnenplaats, vlak voor de Beacthamptower, waar een blauwe zerk, omringd door paaltjes, de plek van het schavot aanwijst. De koningin van tien dagen, het goede kind, nog te jong voor zulk een lotsverwisseling, scheen door haar lijden gestaald te zijn. Ze weigerde de hulp van den beul en deed zelf den witten doek om het hoofd. Knielende verklaarde zij, dat haar daden jegens Mary onwettig geweest waren, ‘maar toch wasch ik mijn handen in onschuld voor God, en voor U, goede Christenen, op dezen dag...’
Op zij van het groote gebouw der garnizoenskazerne staat een kerkje, dat van St. Peter. Een lief, aardig