Een kiesche vraag.
Wat is die vraag? Een vraag, waarvan het antwoord beslissen zal op het geheele toekomstig leven van den jonkman, die daar zoo verlegen zijn hoed op den schoot houdt, zoo vast en stevig als vreesde hij dat men hem dien ontnemen zou?
Wij gelooven het niet. De dame, tot wie hij de vraag richt, is zooveel ouder dan hij; veeleer gelooven wij dat hij haar iets anders vraagt. De onnoozele knaap maakt den indruk van een grasgroen studentje, dat schulden gemaakt heeft en nu van die moederlijke vriendin, een goede, lieve tante misschien wel, een kleinigheid ter leen wil vragen om die schulden af te doen.
En de tante heeft schik in zijn verlegenheid; zij begrijpt heel goed waar hij heen wil, maar zij plaagt hem nu nog maar zoo'n beetje; straks - wij zijn er zeker van - zal hij wel krijgen wat hij wenscht, maar met den goeden raad, niet zoo spoedig meer zijn kiesche vraag te herhalen.