Een interessante brief.
‘En je hebt hem nooit gesproken?’
‘Wel neen! nooit!’
‘En zijn naam ken je ook niet?’
‘Hoe zou ik dien kennen?’
‘Dus alleen maar heb je hem zien voorbijgaan?’
‘Elken ochtend!’
‘En dan groette hij?’
‘Ja, maar...’
‘Nu, wat maar...!?’
‘Maar heel, heel gewoon.’
‘En je zorgde natuurlijk altijd precies op dien tijd als je wist dat hij langs kwam onder de veranda te zitten en even op te kijken?’
‘O foei, Lise.’
‘Nu, is dat zoo erg?’
‘Ik zit altijd hier, dat weet je wel, ik zit hier te werken, soms alleen, soms met Ma, soms met de zusjes.’
‘Maar die zitten daar, hé, met den rug naar den weg?’
‘Dat weet ik niet - maar waarom vraag je dat zoo?’
‘Ja, dat moet ik weten, je hebt mij immers gevraagd wat ik van dien brief dacht.’
‘Ja, juist, of ik boos moet worden of niet, of hij antwoord vereischt, of ik hem aan Ma moet laten zien.’
‘Altemaal gewetensvragen, moeilijk te beantwoorden. De zaak is ten eerste: bevalt de schrijver je?’
‘Zoo op 't oog, ja, ik weet niet - ik vind hem nogal knap - erg gedistingueerd...’
‘En wat doet hij?’
‘Dat schrijft hij immers, hij is zoo pas technisch ingenieur geworden en aangesteld bij de fabriek van Van IJzeren.’
‘O, schrijft hij dat! Mag ik hem nog eens overlezen?’
‘Natuurlijk, heel graag!’
‘Hm! Hm! De hand is flink gedecideerd, een beetje zelfvertrouwend, die naar boven gerichte lijnen verraden eerzucht...’
‘Zoo, doe je ook aan graphologie?’
‘Zoo wat - de stijl is even op den man af. Hij heeft je gezien, onder de veranda, beschaduwd door den oleander, met dat mooie mystieke licht van die diaphane glazen in deze elegante omgeving, met den tuin tot voorgrond...’
‘O, dat zegt hij niet!’
‘Neen, maar dat is de impressie, die hij er van ontvangen heeft; je ziet er allerliefst uit, vooral in dit lijstje.’
‘En anders val ik tegen...’
‘O, dat beweer ik niet, maar dit zet je in een mooie montuur, en je weet, daar wint zelfs de duurste diamant bij. En hij heeft gemerkt, dat je hem niet onvriendelijk aankeek...’
‘Ik heb terug gegroet, anders niet, dat is toch beleefdheidsplicht.’
‘Wel zeker! En hij verlangt nadere kennismaking; hij gaat recht door zee. Hij wil van geen tusschenpersonen weten. Hij zegt eenvoudig: ik ben ik; wenscht u ook die kennismaking, welnu, zorg dan dat ik door uw ouders ontvangen word.’
‘O, maar dat kan toch niet. Wat zullen ze zeggen? Ik durf het Ma desnoods nog wel vertellen, maar Pa...’
‘Wil je de kennismaking voortzetten, of liever beginnen?’
‘O Lise, hoe kan je dat zoo vragen!’
‘Ik vraag het niet, maar hij!’
‘En als ik het niet wil, wat dan?’
‘Dan kom je in de eerste weken niet meer hier zitten en je ziet hem niet voorbijkomen.’
‘Neen, dat niet... o ik zou...’
‘Daar heb je 't! Je begint al te huilen, alleen om 't idée, dus je hebt het al beet, en duchtig ook; dan moet je ook niet veinzen, maar doen als hij, recht op het doel af.’
‘En hoe moet ik het dan aanleggen? Hoe zal hij een voorwendsel vinden om hier een bezoek te brengen zonder...’
‘Zonder dat hij zijn bedoelingen verraadt? Dat moet hij niet doen, en dat zal hij ook niet willen, daar is hij te kordaat voor! Je hebt hem aangemoedigd, dat is zeker.’
‘Maar Lise!’
‘Zeker, Sophie! Ontken 't niet. Wees waar tegen